“Andersen, wiens cultuursprookjes op de bijbel na het meest zijn vertaald, geldt als een zeer moeilijke auteur om te illustreren. Zijn verhalen bevatten en wonderlijke mengeling van het realistische en het irreële. De auteur schakelt voortdurend over van het zeer aardse (dat hij genuanceerd beschrijft) naar het bovennatuurlijke en dat is moeilijk in beeld te brengen…. Vergelijking van de vele verschillende Andersen-edities sinds de jaren 1840 tot op heden geeft vooral een beeld van de ontwikkeling van de illustratie en van de beeldende kunstminnend een bepaalde periode in een bepaald land…. Maar de vele Andersen-illustraties zijn te ens een bron van informatie voor de mentaliteitsgeschiedenis…. Een moeilijkheid daarbij is dat Andersens sprookjes – zeer tegen de principes van de auteur zelf in – langzaam maar zeker van het domein van de volwassen literatuur naar dat van de oudere jeugd zijn verschoven en na de Tweede Wereldoorlog zelfs steeds meer tot dat van het (zeer) jonge kind. De illustraties houden hiermee gelijke tred. Hans Christian Andersen zou zich in zijn graf omdraaien, hij wordt nu echt als kinderachtiger beschouwt. vogelvrij voor bewerkingen van vertalers,meertalige, pedagogen, tekenfilmserie, illustratoren, enzovoort.” (Saskia de Bodt/Van Poe tot Pooh. Koninklijke Bibliotheek, 2010, blz. 51-54).