Didactiek

1. Wat te doen met een tekst bij lezen voor je plezier

*”Er is in de beperkte wereld rond het jeugdboek al jarenlang een felle discussie over het stellen van vragen naar aanleiding van gelezen boeken. De ene kant keurt elke vorm van vragen stellen af, de andere laat hele lijsten invullen. Natuurlijk moeten er geen ellenlange rapportages geschreven worden na het lezen van een boek. Dat dat dodelijk is voor het lezen is de meeste mensen wel duidelijk. Maar bij alle pogingen tot vragen….wordt te vaak het accent gelegd op de controle. Natuurlijk moet het voor iedereen duidelijk zijn om welk boek het gaat. Maar dan, man titel en auteur. De korte weergave van de inhoud is meestal al te vinden op de achterflap. De vraag moet ook niet zijn: waar gaat het boek over, maar waar gaat het boek om? zou je mensen als de hoofdfiguren ook in werkelijkheid tegen kunnen komen? (Een dergelijke vraag kan bijvoorbeeld voor Arendsoog interessante gevolgen hebben. Waarom niet? Omdat er geen cowboys meer zijn, of omdat zulke brave borsten in werkelijkheid niet bestaan? Omdat Indianen zoals Witte Veder niet krom praten? Het kan leiden tot het doorzien van en inzicht in het gevaar van sjablonen.) Een nog relevantere vraag vind ik nog steeds:Wat zou jij gedaan hebben als jij de hoofdpersoon was? Dat leidt eerder tot een confrontatie van ideeën en brengt ook de lezer zelf in het geding….. steeds moet het doel van de vragen zijn, dat de lezer leert lezen en zich bewust wordt wat hij leest.” (Joke Linders e.a./Lezen na de brugklas: plezier of plicht? Cahier 17, Malmberg, Den Bosch, 1985, blz. 60.)

2. Hoe lees je intensief?

JvdW: Stel, je hebt een massa informatie gekregen. die moet je kritisch lezen, d.w.z. Je moet een leesstrategie uitkiezen waarmee je die informatie te lijf kunt. Je kunt de teksten bijvoorbeeld globaal overkijken en selecterend op wat je kunt en/of wilt gebruiken of waar je nog nadere info over wilt raadplegen. Daarna ga je begrijpend lezen, dus wat staat er en wat wordt daarmee zoal bedoeld? Tenslotte ga je de zaak bestuderen, d.w.z. Klaarmaken voor toepassing: samenvatten of voorbeelden erbij zoeken, of uitbreiden, of relaties legen, of een schema maken. Daarmee maak je je de inhoud van de gelezen teksten eigen.

3. Orde en chaos

“In het leven, de werkelijkheid, de maatschappij komen de dingen altijd in twee uiterste verschijningsvormen voor, met een extreem negatieve en een extreem positieve kant. Bijvoorbeeld uiterste ordelijkheid tegenover chaos, of planning tegenover toeval, of structuur tegenover willekeur. Afhankelijk van het standpunt waaruit men opereert, vindt men het een of het ander positief en en het tegengestelde negatief….. In het onderwijs moeten beide kanten van die werkelijkheid aan bod komen. Zo moeten we het onderwijs enerzijds duidelijk ordenen, structureren, plannen; anderzijds zullen we ook de chaos, het toeval, de ordeloosheid, de willekeur, het ongeordende een kans moeten geven. Zowel nu als in de toekomst zullen kinderen en leerlingen, jonge mensen dus, in hun leven altijd situaties meemaken, die tussen die beide uitersten inzitten, zich bevindend ergens tussen de ene en de andere pool. …. Het ordenen van leerstof is een zinvolle aangelegenheid; het zorgvuldig plannen van een les binnen een vastgesteld curriculum is noodzakelijk; het opbouwen van onderdelen en bouwstenen tot een samenhangend geheeld met een aanwijsbare volgorde is een winst voor het onderwijs…. Van de andere kant , of liever tegelijkertijd, moeten we het toeval een kans geven. Wij zijn immers niet onfeilbaar in didactische aangelegenheden. We moeten de poort openhouden naar een betere inbreng die ons al doende te binnen schiet of die het moment vraagt, van een beter alternatief dat door de leerlingen aangedragen wordt, van situaties en gegevenheden uit buurt en maatschappij. We plannen dus zorgvuldig, maar we plannen zo dat het toeval en de willekeur ook een kans krijgen.” (Jos van de Wouw & Eugene Coehorst/Talen naar spel. Een praktisch handboek voor het intensiveren van lessen Nederlandse taal. Leiden, Spruyt, Van Mantgem & De Does, 1987, blz. 6-7.)

4. Hoezo katholieke kinderboeken?

“De oprichting van beide uitgeverijen (JvdW: bedoeld zijn Malmberg uit Den Bosch en Zwijsen uit Tilburg) valt samen met het begin van de schoolstrijd. Vanaf 1848 mochten katholieken, dankzij de door Thorbecke ontworpen Grondwet, katholieke scholen oprichten. Maar wat is een school zonder lesmateriaal? De uitgeverijen Zwijsen en Malmberg, opgericht respectievelijk in 1846 en 1885, richtten zich aanvankelijk – naast religieuze lectuur en gebedenboeken – op de uitgave van katholieke bewerkingen van bestaande leerboeken. Monseigneur Zwijsen deed dat in Tilburg, in zijn eigen congregatie van Tilburg, onder de naam Drukkerij R.K. Jongensweeshuis. Malmberg onderhield nauwe banden met de Broeders van Maastricht, die in het hele land destijds zo’n vijftig katholieke jongensscholen bestierden….. Beide uitgeverijen hadden bestsellers in hun fonds. Katholieke leesboeken voor katholieke kinderen (die trouwens niet zelden ook hun weg vonden naar protestantse lezertjes). Malmberg bracht de succesvolle serie Arendsoog uit. In Arendsoog figureert in de eerste delen een missionaris…. Zwijsen bracht met evenveel succes de serie uit over de kabouters Puk en Muk….. Ook bij Puk en Muk wordt er geregeld aan gerefereerd hoe je je als goed katholiek moet gedragen.” (Jacqueline Kuijpers’/De verzuiling voorbij. NRC, 31 december 2005.)

JvdW:: Wie meer wil lezen over ‘katholieke kinderboeken’ kan het hoofdstuk blogs aanklikken; een van de categorieën onder dit hoofdstuk is thema’s. Als men dat aanklikt, komt ook de gezochte subcategorie te voorschrijf. Daar kan men veel relevante informatie over katholieke jeugdlectuur vinden, geschreven door JvdW.

5. Jeugdliteratuur bestaat

Jaap Friso/De emancipatie van het jeugdboek. Hervormd Nederland, 9 oktober 1999. Over Helma van Lierop, hoogleraar Jeugdliteratuur in Leiden: “In het onderwijs is de afgelopen decennia veel ten goede gekeerd als het om jeugdboeken gaat, vindt de hoogleraar. ‘Er is veel meer aandacht voor goede jeugdboeken. Bovendien is het begrip voor Leesbevordering groter. Leerkrachten zien ook wel dat je er niet omheen kunt. Door boeken te lezen, leren kinderen immers zelfstandig lezen en dat is op bijna alle fronten in hun latere leven nuttig. Mijn stokpaardje is dat kinderen door het lezen van jeugdboeken ook hun blik verruimen. Ze verplaatsen zich in anderen en ze komen in aanraking met nieuwe beelden en gedachten.’….Van Lierop ziet het als haar belangrijkste taak om de literaire emancipatie van jeugdboeken te bevorderen. Het stoort haar dat jeugdboeken niet worden behandeld als literatuur maar als middel in de opvoeding. ‘Op de universiteiten is dat dus al aan het veranderen. Maar in de media zijn jeugdboeken ondergeschikt. Waarom wordt een literair jeugdboek niet serieus gerecenseerd tussen de andere werken? Imme Dros doet niet onder voor Harry Mulisch en Ted van Lieshout niet voor Adriaan van Dis. Hun boeken kunnen niet worden weggefrommeld in een klein hoekje.'”

JvdW: Ik ben het geheel met Helma van Lierop eens. Vooral sedert Guus Kuijer en Wim Hofman actief kinderboeken schrijven, is het niveau in Nederland dusdanig hoog dat je serieus over kinderliteratuur in ons land kunt spreken en schrijven. Als we ook mensen als Paul Biegel, Annie M.G. Schmidt, Joke van Leeuwen, Margriet Heymans , Imme Dros en Sjoerd Kuyper erbij betrekken, zien we dat de oogst en het niveau misschien zelfs uitstijgen boven dat van de officiële Nederlandse literatuur. Zolang er voldoende mensen zijn, die plezier of voldoening aan het lezen ontlenen, is deze kwestie eigenlijk niet zo interessant. Ze is vooral van belang, als kranten en andere media er relatief weinig aandacht aan besteden. In een dagblad en tijdschrift dient  ruimte te zijn voor het bespreken van kinderboeken; dit is te meer klemmend, omdat onderzoek heeft uitgewezen dat steeds meer volwassenen kinderboekenlezers zijn. en dat vind ik in het geheel niet vreemd, ik ben er zelf een. Als ik van mezelf uitga, vind ik het eerder merkwaardig dat er zo weinig aandacht in de dagbladen te vinden is over goede kinderboeken. Vooral omdat we het hebben over onze toekomstige generaties. Wat onze eigen jeugd, uw kinderen dus, lezen, moet ons allemaal toch zeker interesseren?

6. Kinderboeken als signaal van de tijd

JvdW: “Cultuur is voortdurend aan verandering onderhevig. Dat geldt voor lange en voor korte periodes, voor de cultuur als geheel en voor afzonderlijke cultuuruitingen. Het kinderboek is zo’n cultuuruiting. Om de tien, twintig jaar verandert de wereld van het kinderboek. Dit wil niet alleen zeggen dat er steeds andere schrijvers en dus andere titels en onderwerpen in de belangstelling staan, maar ook dat sommige waarden en normen die in de ene periode belangrijk worden gevonden in een volgende op de achtergrond verdwijnen en plaats maken voor nieuwe of in ieder geval andere…. Zo ontstond in de tweede helft van de jaren zestig  van de twintigste eeuw een sterke vraag naar sociaal engagement in het kinderboek.” (zie JvdW in ‘Taaldidactiek aan de basis’, Uitgeverij Wolters-Noordhoff, 1992, blz. 317-318.) In de zeventig en tachtiger jaren van de twintigste eeuw waren de zogenaamde probleemboeken voor kinderen in de mode (bijvoorbeeld de boeken van Wim Hofman, Henk Barnard of die van Het Schrijverscollectief). In de laatste periode van die eeuw vond een kentering plaats naar emoties en fantasie in kinderboeken (denk aan het beginwerk van Guus Kuijer en Joke van Leeuwen). Interessant is het om te zien dat zelfs religie, een onderwerp dat sedert de zestiger jaren ternauwernood aan bod kwam, rond de eeuwwisseling weer helemaal terug was; al was de insteek inmiddels natuurlijk wel beduidend anders. (Ik denk hier aan de Polleke-reeks van Guus Kuijer en vooral zijn ‘Het boek van alle dingen’ uit 2004, maar ook aan Sjoerd Kuyper en zijn aandoenlijke ‘Robin en God’ uit 1996.)

7. Goede en slechte kinderboeken

JvdW: Is er een grens te trekken tussen goede en slechte kinderboeken? Als dat al zou kunnen, is het dan nodig om zo’n onderscheid te maken? En wat betekent die kwalificatie dan voor kinderen, die immers de beoogde lezers van die boeken zijn? Ik zal proberen eerst wat geschikte voorbeelden te geven. Een boek dat de laatste vijftig jaar alleen maar positief beoordeeld is als kinderboek en waar bij wijze van spreken alle andere boeken aan te spiegelen zouden zijn, is natuurlijk ‘Alice in Wonderland’, niet alleen een onverbiddelijke bestseller, maar ook op alle mogelijke manieren bewerkt en uitgegeven. Ik denk dat het origineel van Lewis Carroll niet te overtreffen is. Er is een communis opinio over dit boek: het is of behoort tot de top van de kinderliteratuur. Helemaal aan de andere kant van het spectrum staan boeken als de ‘Oki en Doki’-reeks van Henri Arnoldus. Deze laatse boeken zijn klungelig uitgegeven, ze lopen over van de clichés over menselijke verhoudingen en over bevolkingsgroepen, ze zijn bovendien klunzig geschreven: vol stoplappen, slecht gebouwde zinnen, vooroordelen, kinderachtige houding tegenover de lezers. Ik denk dat geen serieuze boekbespreker de kwaliteit van dit soort boeken niet minderwaardig vindt. Nu hebben we met betrekking tot de kwaliteit van kinderboeken twee uitersten genoemd. Bijna alle kinderboeken bewegen zich op een glijdende schaal daartussen. De pedagogische, sociale en literaire opvattingen van de tijd spelen een grote rol bij de beoordeling van de kwaliteit van een boek. Is het prachtig geschreven maar verwerpelijk door zijn sociale vooroordelen, dan zal men het negatief beoordelen en noemt men het dus een slecht boek. Voldoet het echter aan de waarden en normen van de eigen tijd, dan wordt het boek sowieso hoog ingeschat. Pedagogische verhaaltjes uit de negentiende eeuw over de Brave Hendrik bevoordeeld, vinden wij nu minderwaardig, hoewel ze in de negentiende eeuw aan alle schrijvers en lezers ten.voorbeeld gesteld werden.