“Wij kiezen niet voor een aanpak waarin kinderen aan de hand van vragen leren gedichten te analyseren op grond van stijlfiguren, klankpatronen, metrische elementen, vers oren enzovoorts; al willen we niet bestrijden dat hier interessante aanknopingspunten aan vastItten; in een vervolgstudies zijn elementen van deE aanpak zeker goed bruikbaar. Wij geven echter d voorkeur aan een aanpak die een handreiking biedt aan de leraar, die gericht is op samen poëzie leren beleven, kinderen en leraar, met hoofd en hart, dus met verstand en gevoel. DeE aanpak is ingegeven door de gedachte dat poëzielezers de beste vruchten afwerpen, als leraar en leerling beiden op hetzelfde poëtische spoor gezet worden. door regelmatig en systematisch gedichten te lezen en te beleven wordt naar onze overtuiging het poëtisch bewustzijn van kinderen geactiveerd. Deze didactische aanpak van poëzie vertoont parallellen met de muzikale en beeldende vorming, Bij de laatste gaat het m334 om de eigen expressie, bij de eerst vooral om het ontwikkelen van het muzikale gevoel. Anders gezegd, kinderen leren doorgaans niet zelf componeren, maar wel zelf tekenen. Poëzie leent zich voor schrijven en lezen, combineert dus de mogelijkheden, of liever verworvenheden, van muzikale en beeldende vorming, verenigt in zich recreatieve en creatieve elementen.nKinderen leren zelf gedichten maken maar leren bovenal bestaande gedichten doorzien en doorvoelen.” (Jos van de Wouw&Gene Coehorst/Om ’t gedicht. ‘N Wegwijzer poëzielezers in de basisschool. Uitgeverij Zwijsen, 1988, blz. 8-9.)