“vlezige bovenramen,bolle ogen en een dito boezem: dat moet wel een prent van Gerda Dendooven zijn.
Robuuste vormen knipt de Vlaamse Dendooven, bolrond of juist hoekig, waarop ze met potlood grove arcering aanbrengt.
Haar werk lijkt beïnvloed door dat van de Duitser Wolf Erlbruch. Het zijn grappige en gewaagde prenten in boeken voor jonge kinderen. Eerder dan zoet zijn ze bij tijd en wijle een beetje griezelig, door de puilende oorbellen en de verbeten grimassen. Nijdig opeengeklemde tanden vullen vaak Dendoovens monden. Kunstig is haar werk, uitdagend en een lust voor het oog: maar voor welk oog? dikwijls niet, lijkt mij, voor een kleuterzorg dat verondersteld wordt na het voorlezen dicht te gaan. Eerder voor een wat oudere blik, van een wat groter kind (of een volwassene natuurlijk) die de humor door de horror ziet. Evenals haar platen, verwart ook haar proza. Hoekig en afwijkend zijn haar woorden en dat geldt ook voor de vertelstijl die zij kiest. Dendooven houdt niet van gebaande paden.”
(Judith Eiselein/Het vertrek van de voorbijganger. NRC, 3 januari 2003.)