“Met hetgeen volgt beschrijft The Tjong-Khing, wat je bij het illustreren van een bepaalde tekst moet bedenken: ‘Als ik besloten heb welke passage van het verhaal ik ga illustreren, ga ik eerst na wat ik precies wil. Daarna moet ik uitvinden wat het beste is om dat te bereiken. Is het bijvoorbeeld beter om de nadruk te leggen op de personen of juist op de omgeving? Op de sfeer of de actie? Stel dat het gaat over een meisje dat in bed ligt en angstig is. Dan zijn de eerste problemen: hoe beeld ik angst uit. Voor de hand ligt dat je het angstige gezicht van het meisje tekent, maar je kunt ook in de omgeving zoeken, in de zwart-wit verdeling of in de compositie. En hoe kijkt ze, hoe ligt ze, wat voor haar heeft ze, wat voor bed heeft ze. Moet ik de hele kamer tekenen of alleen maar het bed? Waar moet het donker zijn, waar licht? Als ik, soms na meer dan 10 voorstudies, begin met inkt of kleur is het grote probleem: wanneer houd je op, wanneer is de tekening klaar. Als je te vroeg ohoudt is het een schrale tekening en als je te lang doorgaat, is de tekening dood.” (Joke Thiel-Schoonbeek/Grenzeloos en toch op eigen benen. Schrift Nr. 24 des Museums der Stadt Troisdorf, 1992).