“Een grotere tegenstelling dan die tussen avonturenverhalen en het verantwoorde kinderboek is nauwelijks denkbaar. Wat is er heerlijker, als je elke dag naar school moet, dan een held te zijn die zich van niemand iets hoeft aan te trekken, te gaan en te staan waar je wilt, alle gevaren trotserend? Maar terwijl avonturenboeken in ieder onderzoek naar de leesvoorkeur van kinderen hoog genoteerd staan, zijn er altijd wel volwassenen geweest die uitlegden dat dit nu niet de meest geschikte lectuur voor kinderen was: in het beste geval alleen behoeftenbevrediging, maar vaak ook een bron van allerlei verkeerde voorstellingen (zeggen ze) en zeker geen middel om kinderen op te voeden tot steunpilaren van de maatschappij. Goede kinderboeken behoren volgens deze volwassenen voedsel te bieden ‘voor hoofd en hart’, of iets moderner uitgedrukt: kinderen te informeren over de wereld en inzicht te geven in de zin van het bestaan. Helaas levert dat vaak weer boeken op die je niet bepaald om het spannende verhaal leest: dat wordt beschouwd als een ontsnapping uit de werkelijkheid in plaats van een voorbereiding op het leven….. Gelukkig zijn er ook schrijvers die beseffen dat je kinderen niet met lessen vangt maar met avonturen, en dat daarin heel wat inzicht over de zin van het bestaan verborgen kan zijn. Tot hen behoort Astrid Lindgren, en Ronja de roversdochter behoort tot het beste dat zij geschreven heeft.”
(Anne de Vries/De roversdochters. NRC, 2 juli 1982.)