Cohesie

Crematiedienst op vrijdag 27 oktober 2017 naar aanleiding van het overlijden van de oprichter en het bestuurslid van de Stichting “wowkinderboeken” Horst Anastatius Karl Schrooten, geboren op 27 augustus 1931 op de Rennemigstraat in Heerlen.

A. De plechtigheid

1.a. Binnenkomst met muziek van Hayden, sonate in D.

b. Welkomstwoord door Roger Krautscheid, uitvaartverzorger, en een inleidende gedachte aan Horst.

c. Voordracht door Jos van een gedeelte van het verhaal “Franciscus…” Dat door Horst geschreven is.

2.a. Cd, waarop Helma het lied “Op vleugels van de wind” zingt; tekst van Toos Wanders, melodie van Jos.

b. Het gedicht “Kerstster”, een tekst die door Horst geschreven is in 2010 als kerstgroet, voorgedragen door Lidwien Schrooten (de dochter van Maria en Wim).

3.a. Cd: “Strange Fruit” van Billy Holliday.

b. “In memoriam Horst Schrooten”, voorgedragen beurtelings door Roger en Jos.

4.a. Cd: Allegro van J.S. Bach.

b. Wel Kluskens draagt het gedicht “Het kind en ik” van Martinus Nijhoff voor.

c. Dankwoord door Roger.

d. Gedachtenisprentjes uitdelen.

5.a. Cd: Andante van Vivaldi.

b.Bij het uitgaan krijgt iedereen het boek “Van herders en koningen” waarin 5 verhalen van Horst staan en dat toentertijd door de Stichting is uitgegeven.

B. In memoriam-tekst

De onderstaande tekst is voorgelezen bij de crematieplechtigheid van Horst A.K. Schrooten op vrijdag 27 oktober 2017, nadat hij op donderdag 19 oktober daaraan voorafgaand overleden was. Samengesteld door Jos van de Wouw.

In memoriam Horst Schrooten

De overledene heeft een familiebiografie geschreven, waarin alle gezinsleden de revue passeren: “De voeten van mijn vader.” Af en toe zullen we daaruit citeren, omdat het zowel een grote zelfkennis blootlegt, als ook de stormachtige dagelijkse sfeer in een groot gezin.

Citaat 1

De eerste wellicht de belangrijkste vraag als je over jezelf gaat schrijven, is: “Hoever ga je, d.w.z. waar leg je de grens wat betreft openheid en volledigheid?” Gelden dezelfde beperkingen voor jezelf als voor je Geschwister? Anderzijds is de nieuwsgierigheid naar je eigen verleden het grootst. Wat is er precies gebeurd en welke waren telkens je motieven en die van anderen? Dwing je jezelf ook tot een dieper inzicht naarmate je gedetailleerder op een en ander ingaat?

Ik werd geboren op 27 augustus 1931, op de verjaardag van mijn vader. Mag hier enige betekenis aan gehecht worden?

Naarmate ik opgroei als kind, worden mij verschillende dingen duidelijk. Op de eerste plaats, dat ik behoor tot een groot gezin; op de tweede dat deze situatie zijn nadelen heeft en vooral dat ik het mikpunt ben en steeds meer word van plagerijen van sommige van mijn broers en vooral van Reinier, die vervalt tot echte pesterijen. Er is tegenwoordig zeer veel te doen over pesten, vooral door kinderen onderling op school. Ligt dit o.a. aan de schoolsituatie? Ik bedoel vooral het feit dat er veel kinderen bijeen zijn? Toen ik een aantal jaren leraar was, kwam bij mij de gedachte op, dat ikzelf in een klassesituatie opgegroeid was. Zestien leerlingen vormen een redelijke klas!

Een voorbeeld: Zondagmorgen, we zitten aan de ontbijttafel na de Zondagsmis. Ieder is voorzien van een kop koffie. Op een gegeven moment begint Reinier met zijn spelletje. “Achte mal aug den Horst. Sofort schmeisst er Seine Tasse um! ” Vergeefs probeer ik te voorkomen wat altijd toch weer gebeurt. Ik mors koffie of gooi het hele kopje om! (Keeping up appearences!)” ………….  Geleidelijk kreeg ik in de gaten dat vader me toch in bescherming nam door me vaak mee te nemen als hij ergens naar toe moest, bijvoorbeeld kippen kopen, een nieuw biggetje bestellen of iets aanschaffen voor de tuin. Ik ben ook wel eens meegewerkt naar de architect als vader ging overleggen hoe zijn huis er uit moest gaan zien. (Dat huis is er door zijn plots overlijden nooit van gekomen.)

In memoriam 1

De relatie van Horst met zijn familie is voorbuitenstaanders altijd zeer complex geweest. Hij was idolaat van zijn vader. Later leerde hij zijn moeder ook waarderen; hij hield ook van haar, maar op een afstandelijke manier, zoals hij met alle mensen een iets afstandelijke relatie had. Knuffelen en aanhalen zou hij niemand, alleen die goede Gabber, de hond die kennelijk een zeer goed leven had bij Horst en Jos, want hij werd tegen de verwachting van de fokker in, liefst 17 jaar. Gabber werd dagelijks door hem geknuffeld.

Horst was zo verstandig dat hij inzag dat contacten met broers en zussen hoogte- en dieptepunten hebben. toen moeder nog thuis woonde met Gerwyn, toog Horst iedere vrijdag na school naar de Rennemigstraat om er voor die beiden te koken. Als hij dan om middernacht thuiskwam, had hij een stevige borrel nodig. Gerwyn kwam wekelijks langs. Ook Hein was, vaak met Elly, een trouwe gast, hoewel hij meer dan een gast was, want meestal waren er wel klussen te doen. alle broers en zussen die in 1971 nog leefden, zijn op de boerderij geweest, zElfs Mientje; en daar was hij maar wat trots op. Rosa kwam, zolang ze nog goed was, jaarlijks een week logeren, samen met zuster Rosa. Margaretha en Agnes wisten Horst als logeeradres te vinden als dat nodig was.

Niemand op de wereld was zo gelukkig als Horst met kerstmis 1971, toen zijn woonkamer ingewijd werd, liefst 91 vierkante meter groot. “Voor het eerst iets helemaal van mezelf,” verzuchtte hij.

Citaat 2

Over de middelbare school, in Schimmert, met het volgen van de lessen en het maken van huiswerk had ik geen problemen. Er was een uitzondering: de lessen muziek. Mijn totaal onvermogen als het gaat om muziek, d.w.z. de theorie en het zelf maken van muziek, is mijn hele leven een grote frustratie voor me geweest. Dit was voor mij des te erger, omdat Ik heel graag naar muziek luister. Tocht heb ik twee pogingen gedaan om zelf een instrument te bespelen. Op de tweede klas in Schimmert vroeg ik aan de prefect, een verdienstelijk violist, of hij mij vioolles wilde geven. Deze wens was het laatste symptoom van mijn bewondering voor Johan, die ook viool speelde. In feite geldt mijn muzikale voorkeur de piano. Ik heb een vioolles gehad, enkele weken vergeefs geoefend in een van de spreekkamers van het seminarie en tijdens demeerstvolgende vakantie de viool mee naar huis genomen, waar deze meteen de interesse van Heinrich opwekte. Deze interesse kostte mijn viool enkele snaren, die door Heinrich vervangen werden door enkele snaren van een spinet dat op zolder stond. Daarna werd er door niemand meer gepraat over mijn eventuele vioollessen! De tweede poging richtte zich op de fluit, die ik als solo-instrument weinig kan waarderen. Ik had me met kerstmis een fluit met bijbehorend oefenboekje gevraagd. De navolgende dagen zat ik in de keuken te oefenen, tot grote ergernis van de overige huisgenoten. Jammer genoeg was de fluit gemaakt van bakeliet en niet van hout. Op een dag vernam ik dat Maria de fluit in de keuken op de stenen vloer had laten vallen. Ik heb het nooit meer met een ander instrument geprobeerd.

In memoriam 2

Dat zijn lievelingsbroer Johan vlak voor de oorlog in Indonesië overleed, is in zijn jeugd een trauma voor Horst geweest. Daardoor heeft hij de dagelijkse plagerijen die in een groot gezin voorkomen, ook uitvergroot. bovendien kwam daarbij dat zijn studie in Nijmegen eigenlijk een mislukking was. Mede doordat vader in1953 bij de watersnood werd aangereden en korte tijd later overleed.

Pas in Broekhuizenvorst, vanaf 1971 dus, won hij aan zelfvertrouwen. Hij probeerde alles uit: knutselen, moestuin, koken, bakken, dieren houden, foto’s ontwikkelen. En uiteindelijk slaagde hij in alles. Men moet zich wel realiseren dat hij daar oor wekenlang boeken bestudeerde. Maar de beide linkerhanden die hij leek te hebben, transformeerden op den duur in velerlei succes. Vrienden en familie, collega’s en buren, allen smulden van de verrukkelijke wekelijkse taarten die Horst bakte. De boerderij werd een Eldorado van tomaten, capucijners, aardappelen; en van frambozen, appels en pruimen; van vissen (hij hield er liefst kippen, poelepetaten, twee herten, diverse volierevogels en vissen op na). In 1981 bouwde hij 35 nestkastjes, nummerde ze en binnen een half jaarmbleken ze allemaal bewoond te zijn. Hij timmerde een torenvalkenkast, hing die boven in een zelf geplate Amerikaanse eik en binnen 3 dagen zat er een torenvalkenpaar in, met in het eerste jaar al liefst twee broedsels.

Citaat 3

Met het verstrijken van de schooljaren op het seminarie merkte ik, dat ik een steeds duidelijker plaats innam in mijn klas. Een groot deel van mijn klasgenoten had kennelijk veel vertrouwen in mijn intellectuele en organisatorische kwaliteiten. In de zomervakantie die volgde op het eerste jaar gingen we met de klas op bivak in de bossen rond Oirschot. Tot mijn verbazing werd ik als leider van de groep gekozen. Deze waardering door mijn klasgenoten eervorige ik gedurende al de zes jaren dat ik op het seminarie verbleef. Daarna was het afgelopen!

In memoriam 3

Nee, het was niet afgelopen. In Horst zijn actieve leven als leraar ging de bewondering voor hem verder. Niet meteen, want zijn eerst leraarschap, op Jeruzalem in Venray, liep al na een jaar af, omdat hij al die puberende meisjes niet goed wist te hanteren. Daarna kwam hij lesgeven op de kweekschool in Venlo. Dat was gemengd publiek,en dat was een kolfje naar Horst zijn hand. De leerlingen droegenhem op handen en waren zeer teleurgesteld toen hij na twee jaar als overtallig leraar moest vertrekken. Daarop volgden drie jaar op het Thomascollege in Venlo ever logens bleef hij de rest van zijn carrière op het Marianum in Venlo.mDat de leerlingen zagen dat ze een persoonlijkheid voor zich hadden, blijkt uit de naam die ze Horst gaven: om zijn grote grijzige haardos noemden ze hem daar BEETHOVEN. Zijn collega’s spraken vol lof over hem vooral over zijn kennis, ze noemden hem: de lopende encyclopedie. Een zo belezen, erudiet docent hadden ze daar nog nooit gehad.

Citaat 4

In de zomervakantie van het tweede jaar beging ik een enorme fout door met een klasgenoot op vakantie te gaan in Oirschot. we bivakkeerden daar op de boerderij van een klasgenoot. Daar aankomend lieve we regelrecht in de armen van twee paters, die daar verbleven met een andere klas. Weer thuis kreeg ik een oproep om naar Schimmert te komen voor een onderhoud met pater overste. Deze deelde me mede dat er in eerste instantie aan gedacht werd om mij van het seminarie te verwijderen. In het daarop volgende gesprek werd ik zeer intensief aan de tand gevoeld en kennelijk kreeg de overste in de gaten, dat er niets gebeurd was en dat ik op een bepaald gebied nog zo groen was als gras. Op zijn vraag bijvoorbeeld hoe het ging met mijn zuiverheid, antwoordde ik: “Het gaat steeds beter,” terwijl ik in feite aan het begin stond van mijn puberteit. Ik mocht blijven!

In memoriam 4

Niet altijd ging alles goed in de periode van Broekhuizenvorst. Het afscheid van de laatste school, het Marianum in Venlo, verliep eigenlijk tamelijk dramatisch. Op zijn eigen afscheid ontbrak Horst namelijk. Hij noemde zelf het voorval “Schrootensahnlich”. De geschiedeniscollega die een afscheidsrede zou houden, durfde die aspect niet af te steken. en Horst zei dus op zijn Schrootens: “Dat het verrekt” en ging niet naar zijn eigen afscheid.

Watersnoden markeren zijn leven. In februari 1953, de grote Watersnood: zijn vader, die zijn grote toeverlaat was, overlijdt. In Broekhuizenvorst ging alles voortvarend en succesvol, tot de Limburgse watersnoden. Iedereen dacht dat onze boerderij onder water zou lopen. Daags van te voren belde de gemeente dat wij van onze buurtschap Ooijen het grootste gevaar liepen. De drie kelders moesten leeggehaald, ook de wijnkelder. alle tapijten en spullen in het woongemeente moesten op tafels gezet worden. Het water kwam, het steeg, het liep overal, alle huizen in Ooijen liepen onder water, behalve het onze.

Maar een andere, veel grotere ramp kwam over de boerderij. Horst werd ziek, en zieker en nog zieker. Het ziekenhuis van Venray wist geen raad en stuurde hem naar de Radboud in Nijmegnen. In een jaar tijd zijn we 200 keer, ja u hoort het goed, van Broekhuizenvorst naar Nijmgen gemoeten. allerlei verschrikkelijke proeven werden uitgeprobeerd op die arme Horst. Want de grote, knappe, rijzige intellectueel werd patiënt. En dat was niet waarvoor hij op de boerderij was gaan wonen. Na veel trubbels volgden nog 21 vrij gelukkige jaren in De Rousch, hier in Heerlen.

Citaat 5

Een makelaar uit Venlo wees ons op een boerderij met een halve hectare grond eromheen in Broekhuizenvorst, een dorpje aan de Maas, gelegen tussen Venlo en Venray. Een bezoek aan de boerderij veroorzaakte bij ons beiden dezelfde reactie: Dit is het! A. De boerderij lag vlak bij de Maas: mogelijkheid om te vissen; B. ze was gebouwd in 1943 en in bijzonder  goede staat; C. de prijs kon voor ons beider inkomen geen onoverkomelijk bezwaar zijn; D. de boerderij bood zoveel ruimte, dat Jos met zijn explosieve karakter en Horst met een karakter dat op zijn tijd rust vroeg, er samen konden wonen. De ruimte sprak me waarschijnlijk zozeer aan, omdat ik, hoewel gewend aan een groot huis, uit zo’ groot gezin kwam. De helft van die ruimte was voor mij alleen! E. Ik kreeg een kamer van 9bij 10 meter. We hebben de boerderij betrokken in juli 1971. De vakantie die volgde, gebruikten we om samen met collega’s en vrienden het huis weer bewoonbaar te maken en mijn kamer te fabriceren.

In memoriam 5

Horst. Een man van een zachtheid, intelligentie en bescheidenheid. Een man om van te houden. Iemand zonder vijanden met toch een duidelijke eigenheid. Een beetje geleerd en huiskamerachtig misschien, maar daarbij zo aimabel dat hij iedereen voor zich innam. Zo waren de 10 zusters van de zorgafdeling die drie- tot viermaal daags bij hem binnenliepen, allemaal dol op hem. Laat niemand iets negatiefs zeggen over de verpleging en verzorging. Ondanks het vele werk en de stress hebben de zusters en die ene broeder zich allen als schatten gedragen. Horst was dan ook dol op ze.

 

 

C. Het verhaal “Sint Franciscus, de Os en de beide Ezels”

(Het volgende verhaal is door Horst ongeveer 10 jaar geleden geschreven. Jos vond het verhaal drie weken voor Horst zijn overlijden, thuis tussen zijn spullen. Horst had het in Nederweert gemaakt, toen hij er veertien dagen logeerde. Toen Jos het aan Horst liet lezen, zei deze: “Wat een prachtig verhaal, wie heeft dat geschreven? ” “Jij hebt het zelf geschreven,” zei Jos.)

Laat ik beginnen met te vertellen over de ezels. Over de eerste ezel kan ik kort zijn; dat was Broeder Ezel. Met Broeder Ezel bedoelde Franciscus zichzelf, d.w.z. dat deel van zijn lichaam menageert dat weleens imposant kwam en dan bovendien erg koppig kon zijn. Dus net zoals een echte ezel. Maar voor zover je dat in de boeken kunt lezen, won Franciscus het altijd van Broeder Ezel. Soms viel dat niet mee, zoals die keer dat Franciscus zijn kleren uitdeed en Broeder Ezel afstrafte door een tijdje in de brandnetels te rollen!

Het is duidelijk dat we allemaal zo’ Broeder Ezel hebben; sommige mensen zItten er voortdurend bovenop en belanden dan op de gekste plaatsen of beter gezegd in de gekste situaties!

De tweede ezel bestond feitelijk niet, net zomin als de ezel uit het woordenboek of uit het biologieboek bestaat; dus alle ezels op de hele aarde, vroeger en nu en in de toekomst samen. En toch kunnen we die ezel elk jaar een tijdje zien, namelijk in de Kersttijd, in de kribbe.

Dit verhaal gaat over Franciscus en zijn kribbe met levende mensen en dieren. als vertegenwoordigers van de dieren koos hij een os en een ezel en wat schapen. Waarom een ezel mag reeds duidelijk zijn, maar ik wil er toch nog iets over zeggen. De os en de ezel samen zijn de mens waar Franciscus zo van hield. Franciscus lachte heel erg graag en de sprongen van een ezel kunnen zo grappig zijn; en mensen kunnen zich zo ernstig en belangrijk voelen en hebben dan niet in de gaten dat ze heel lange oren hebben! Ik denk hier aan de Franse koning die van zijn Engelse collega zei: “Dat is de geleerdste ezel van de Christenheid.”

Maar nu ga ik het verder hebben over de os. Toen de os nog heel jong was, hoefde hij niets anders te doen dan de hele dag in de wei te lopen. Die wei was helemaal voor hem alleen. Daar was hij erg trots op en hij dacht dat de koeien in de

 

wei naast hem – ze waren met een hele groep – als ze naar hem stonden te kijkend, ontzettend jaloers waren. Hij had niet in de gaten, dat hij een wei voor zich alleen had, omdat hij nog een stiertje was. Maar het duurde niet erg lang of hij stond uren aan het hek naar de koeien te kijken; hij wilde zo graag met ze spelen!

Op een avon gebeurde er iets heel bijzonders. Hij had zijn plaatsje voor de nacht al opgezocht en wilde net zijn ogen dichtdoen, toen hij zijn kop ophief en zijn oren naar de weg, die langs de wei liep, draaide. Hij had zingen gehoord en dat zingen kwam steeds naderbij. Er verscheen op de weg langs de wei een klein mannetje, dat niet alleen zong, maar af en toe ook een soort danspasjes maakte. Bij de wei gekomen bleef hij staan, maakte een buiging en begroette de Stier. Ook stak het mannetje zijn rechterhand uit. Daar moest het stiertje het zijne van hebben. Het duurde wel even eer hij was opgestaan en naar de plek aan het hek was gesjokt waar Franciscus – want die was het- stond. De stier snuffelde aan de rechterhand van Franciscus en aan het brood dat Franciscus in zijn hand hield. Die geur kende hij niet. Het rook niet naar gras, niet naar kruiden en niet naar de planten die de stier liet staan als hij ze tegenkwam in zijn wei. Toch rook het wel aangenaam en ook om Franciscus te bedanken, omdat hij zo mooi gezongen had, begon de stier het brood langzaam in zijn bek te vermalen. Ongelooflijk al die geuren die er nu loskwamen! De Stier besefte niet dat het de geuren van al die handen waren, die meegeholpen hadden om het brood te maken. Zelfs de handen die de korrels gezaaid hadden, proefde hij. De stier had best zin in nog zo’n stuk. Maar Sint Franciscus liet zijn beide handpalmen zien om aan te geven dat het brood  op was. Hij streek de stier troostend over zijn kop en liep zingend weer verder. Het duister van de nacht in. zingend over de zon.

De volgende avond kwam Sint Franciscus weer langs, hij zong nog altijd over de zon. De Stier stond al bij het hek op hem te wachten. En elke avond had de heilige een stuk brood voor de stier bij zich. Deze vond het steeds lekkerder. zo ging het vele avonden, maar soms gebeurde het, dat de Stier vergeefs wachtte. Franciscus maakte dan met zijn broeders een tocht in de wijde omgeving om de mensen twee dingen te vragen: geld om allerhande kerken die geheel of gedeeltelijk waren ingestort, weer op te bouwen en om weer naar de kerk te komen en te luisteren wat Franciscus of de pastoor hun wilde vertellen. Ook bleef Franciscus wel eens staan ergens op een marktplaats, klom op de emmer die hij altijd bij zich had -in die emmer verzamelde hij aalmoezen – en sprak de mensen toe. Hij vertelde  hun hoe fijn het was om niets te bezitten, om alles voor God te doen, om zieke mensen te verzorgen.

Maanden zijn voorbijgegaan. Het was weer een mooie zomeravond, maar er stond geen Stier bij het hek. Er was iets vreselijks gebeurd! Er was geen stier meer in de wei: de stier was een os geworden. In de vroege ochtend van die dag was het gebeurd. Daarna was alles anders. Hij had geen zin meer om naar de koeien in de andere wei te kijken. Hij had de hele dag niets gegeten.mLusteloos liep hij door de wei. Hij wachtte op de avond en wist zeker, dat Franciscus zou komen. Toen de avond was gevallen, ging de os bij het hek staan; zo kon hij een heel stuk van de weg overzien, tot waar deze een bocht maakte. Langzaam viel de avond, het werd steeds donkerder. Maar opeens werd het weer wat lichter: de maan kwam op. Geen zingen! Geen Franciscus!  Alleen de wind die een treurig lied fluisterde in de hoge populieren van de volgende wei. Eindelijk hoorde de os de bekende voetstappen, bij de bocht in de weg verscheen Franciscus. Hij zong niet en hij maakte ook geen danspasjes. wel bleef hij staan toen hij de os zag. Hij streek even over zijn ogen en liep weer door. Nu begreep de os wat er aan de hand was: Franciscus wist al wat er gebeurd was, dat zijn vriend de Stier een os geworden was!

Franciscus Bleef staan tegenover zijn vriend. Het brood had hij niet vergeten. Nu merkte de os welk een honger hij had. toen de os het brood op had, keek hij Franciscus aan met grote droeve ogen. zo van: “Wat moet ik nou doen?” Franciscus klom over het hek en daarna bleef hij de hele nacht met de os praten, tot het ochtendgloren. Feitelijk praatte alleen Franciscus, de os hield  zijn ogen en zijn oren voortdurend op hem gericht. En toch vond er zoiets als een gesprek plaats tussen Franciscus en de os. Van sommige heiligen zegt men dat ze de taal der dieren konden verstaan, onder andere van de heilige Antonius van Padua en van de heilige Franciscus van AssiAssi. Als je die taal wilt verstaan, moet je goed kunnen luisteren, niet alleen met je oren maar ook met je ogen en ….. Met je hart. Een wijze man in Duitsland heeft gezegd, dat als je een hond een keer echt in de ogen hebt gekeken, dat je dan nooit meer zult beweren, dat een hond geen ziel heeft. En wat voor een hond geldt, dat geldt natuurlijk ook voor een stier of os.

Het gesprek tussen Franciscus en de os bestond dus hierin dat Franciscus zag en hoorde wat er zich afspeelde ergens in het binnenste van de os en de os voelde en begreep daar ook wat Franciscus hem wilde zeggen. Op de eerste plaats moest Franciscus uitleggen waarom de Stier veranderd was in een os. Hij begon met duidelijk te maken wat werken was. Dat had veel te maken met geld verdienen, in het geval van de os betekende het geld verdienen voor iemand anders. Af en toe leek het Franciscus of hij tegen zichzelf sprak en een keer moest hij de os echt wakker maken! Bij mensen is het ook zo als je het hierover hebt, ze luisteren alleen maar als het over hun eigen geld gaat. Daarna kwam het moeilijkste gedeelte. Franciscus moest uitleggen waarom een Stier beter werkt als hij veranderd is in een os. Bij dit gedeelte had de os helemaal geen moeite om op te letten. Franciscus had het wel moeilijk om erover te praten. De os zag heel duidelijk dat twee grote tranen over de wangen van Franciscus rolden. Hij kon dit zien omdat de nacht bijna voorbij was en het niet lang meer zou duren voordat de zo’n op zou komen. Er viel een stilte; allebei vroegen ze zich af of het ooit mogelijk zou zijn dat een Stier een stier kon blijven en dat daarnaast ook het werk zou gedaan worden, waarvoor de boer nu de os nodig had. Franciscus dacht hij van over de bergen en de grote zee het antwoord kreeg op die vraag, zonder dat hij dat antwoord begreep. Hij hoorde een constant ruisen en knallen als van monsters die nog geboren moesten worden. Op de weg naast de wei was de boer verschenen met paard en kar. Franciscus had zich gauw verstopt achter een struik en wachtte totdat de boer de os achter de wagen had gebonden en verdwenen was naar een van zijn velden.

In de dagen en weken die volgden op het nachtelijk gesprek tussen Franciscus en de os, was er langzaam een plan Gerijpt bij Franciscus. Hij wilde een Kerststal maken in de kerk met levende beelden! Een Kerststal opzetten in de kerk was niets nieuws, maar om dat met levende mensen en dieren te doen was een idee van Franciscus. Hij dacht dat de mensen dan veel beter zouden begrijpen wat er in die kerstnacht gebeurd was. Dat Christus op aarde was verschenen niet alleen voor de mensen die 1200 jaren geleden leefden maar ook voor de mensen die daarna kwamen, voor de mensen van nu en voor alle mensen die nog geboren zouden worden in de komende eeuwen. En volgens Franciscus niet alleen voor de mensen, ook voor de dieren. En bij die dieren dacht hij vooral aan de schapen, die voor de kleren zorgden, voor bescherming en warmte; aan de ezels, die zo’n zware lasten moesten dragen en aan de ossen, die de velden moesten ploegen waar het dagelijks brood vandaan kwam. En weer vroeg Franciscus zich af hoe het in de toekomst zou gaan met de dieren, bijvoorbeeld over nog eens 12 eeuwen als er veel en veel meer mensen op aarde zouden zijn. Maar tevens dacht hij aan al die mensen die net als de os en de ezel niet veel anders konden of mochten doen dan maar werken, werken en nog eens werken.

Eindelijk is het Kerstmis. De mensen stromen naar de kerk waar Franciscus zijn kerststal heeft gebouwd, een kerststal met levende beelden. De laatste week voor Kerstmis werd er in de stad over niets anders gesproken dan de stal van Franciscus. sinds de fameuze dag waarop Franciscus alles, zelfs zijn kleren, aan zijn vader had teruggegeven en zijn naaktheid had verborgen onder de mantel van de bisschop waren de inwoners van de stad steeds meer van hun heilige gaan houden. Eindelijk iemand die niet alleen vroeg om Christus na te volgen, maar daarin ook een bovenmenselijk voorbeeld gaf. Als het leven een onbedwingbare berg leek te zijn, meenden zij opeens de kleine heilige voor zich te zien, die zingend en onvervaard omhoog klom, wenkend om vol te houden. En kijk, nu had hij vorm gegeven aan de mooiste en meest hoopvolle bladzijde uit het Nieuwe Testament, zodat iedereen, ook de blinde en doofstomme, met een of meer van zijn zintuigen kon ervaren dat Christus waarlijk ook voor hem op aarde was gekomen.

Wat niemand scheen op te merken was het feit dat Franciscus de laatste dag voor Kerstmis was verdwenen en pas na Driekoningen weer opdook. Nu gebeurde er op Kerstavond het volgende. De os, de os van dit verhaal, de os van Sint Franciscus lag naast de ezel en aan de voeten van Sint Jozef, zijn ogen voortdurend gericht op het kind in de kribbe. tot nu toe had hij elke dag genoten omdat hij van zijn vriend hier mocht zijn, van de warmte en de geur van het stro, van het licht van de kaarsen en van de muziek en van de glimlach van het kind. Maar vanavond kwam er een gevoel in hem op dat hij herkende van die nacht dat hij met Franciscus zo lang “gesproken” had. De mensen rond de kribbe waren allen op hun knieën gaan zitten, er viel een stilte. En iedereen die het kon zien, zag dat het kind begon te stralen en zijn handjes uitstrekte naar de os. Langzaam rees de os omhoog, eerst zijn achterlichten, daarna zijn hoofd met de prachtige horens. Even raakte zijn neus het handje van het kind aan en toen schreed hij vol trots, rustig en kalm tussen de mensen door naar buiten. En aan twee kanten begeleidde hem een opgewonden gefluister: “Een Stier, het is weer een stier!”

De zware deur van de kerk viel achter hem dicht. Door een bijna ondoordringbare sneeuwbui liep hij naar de rand van de stad. Naast hem liep een klein mannetje dat af en toe een danspasjes maakte en midden in de nacht begon te zingen van de zon!

De Heer Horst A.K. Schrooten is op donderdag 19 oktober 2017 overleden. Hij was mede-oprichter van de Stichting en was tot voor enkele jaren er de voorzitter van. Wij eren onze mede-oprichter door onder andere bij de crematie het door de Stichting uitgegeven boek “Van herders en koningen”, waarin vijf verhalen van de hand van Horst Schrooten staan, aan bezoekers te presenteren.