“Van de Hulst wist heel goed in welke traditie hij stond. in een artikel ter gelegenheid van de Boekenweek zette hij zijn visie op het kinderboek uiteen onder de titel ‘Het Boek voor het Kind, hoe het groeide’…. Hij beschrijft daarin de situatie in vroegere dagen. Het belangrijkste verschil tussen toen en nu is volgens hem de visie op het kind: ‘Wij zien niet in het kind den onvolgroeiden mensch; maar – in den mensch ’t volgroeide kind. Hier ligt een diep verschil.’ Het duurde echter nog lang voor er sprake was van kinderliteratuur zoals die Van de Hulst voor ogen stond. ‘Kinderlijkheid in een kinderboek was uit den boze; ’t was maar futloos gebeuzel, meende men, dat het kind niet hoger brengen kon op het trapje waarlangs hij naar den waren mensch moest opklimmen; dat hem geen leiding geven kon op den stijgenden weg naar de heilige deugd en de aanbiddelijke ordentelijkheid.’ Ook over het christelijk gehalte van de boeken van toen (begin vorige eeuw) heeft Van de Hulst weinig goeds te vertellen: ‘Maar ’t meest frappante, ook ’t meest bedroevende in deze zeer deugdzame, zeer ordentelijke kinderlitteratuur is wel het toaal gemis aan zonde- en genade-besef. Alles druipt van deugd en zedigheid en godsvrucht. Van schuld en verlossing, van zonde en genade is geen sprake.'” (Daan van der Kaaden/Zoeken naar de ziel. Leven en werk van W.G. Van de Hulst. Uitgeverij Callenbach, 1994, blz. 57-58.)