Anekdotes uit kinderboeken

Anekdotes zijn hier  fragmenten uit kInderboeken, naslagwerken of andere boeken, die rechtstreeks verwijzen naar bestaande kinderboeken. Ook kunnen het bijzondere invalshoeken zijn, die een ander of een bijzonder  licht werpen op kinderboeken. Het zijn in ieder geval Wetenswaardigheden voor de in kinderboeken geinteresseerde lezer. Een duidelijk voorbeeld hiervan is wat Bibi Dumon Tak vertelt over het ontstaan van de naam van de speelgoedbeer van Christopher Robin, de zoon van de schrijver A.A. Milne. Milne beschrijft de verknochtheid van zijn zoon met zijn speelgoedbeer in de verhalen over “Winnie de Poeh”. Onder het hoofdstuk “klassiekers” kan men ook uitspraken of besprekingen vinden, die evengoed in dit hoofdstuk gepast zouden hebben. Tot de anekdotes reken ik ook mijn mening over de kwaliteit van auteurs of tekenaars en natuurlijk eveneens de dingen die ik meegemaakt heb en die om een of andere reden met kinderboeken te maken hebben.

Lewis Carroll

“Wat hij in kinderen moet hebben bewonderd, is hun rechtlijnigheid, hun systematiek, hun gevoel voor regelen hun ongeloof in de uitzondering, hun strikte logica die zich uitte in hun taal. Kinderen moeten voor hemmde enige consequente wezens zijn geweest. Het is bekend dat hij de meisjes liet vallen zo gauw ze kind af waren. Daarvoor zijn allerlei psychologische verklaringen, maar ik denk  dat het beginnvan volwassen denken voor hem het einde was. Niet het geringste deel van zijn grote vindingrijkheid, ook in de taal, heeft hij geïnvesteerd in de brieven aan kinderen.” (Kees Fens/Hoe raarder en raarder. De Volkskrant, 12 juni 1989.)

Frances Burnett

“Zo gravend in het stof van mijn antiek verleden, stuit ik – dit zeg ik zonder mijn andere helden onrecht te willen doen – op de resten van mijn meest beminde heldin: het meisje dat de sleutel vond van Frances Burnetts ‘De geheime tuin’. Bijna een anti- heldin, want ze was humeurig, tyrannieke en daarbij onaantrekkelijk mager en gelig van huid. Iets kleins , boos en ongelukkigs, dat heel alleen uit een exotisch land naar het mistige Engeland werd gezonden, naar het huis van een onbekende, vrijwel altijd onzichtbare oom. Maar huis en oom wRen niet belangrijk: de Tuine, daar ginge het om, die ene ommuurde tuin, die lange jaren voor de blikken van mensen onzichtbaar was geweest. Verborgen dingen ontdekken en bezitten, helemaal in je eentje, dat is een oerverlangen in bijna ieder kind. Koning zijn in een domein waar de volwassenen geen voet kunnen zetten. De onzichtbare deur openen onder de zware klimop en en daar staan, binnen de muren, tussen grijze omstrengelingen van dode takken, – je projecteert je zelf terug naar die oude jaren en je staat daar weer in een wereld door de mensen verlaten, samen met je helding, je bloe kloppend achter haar gele huid. Er waren knoppen zichtbaar aan het winterse hout en wat ze wilde, mijn helding, dat was: dingen tot leven wekken.” (aldus Ineze van Dullemen in ‘Dat was nog eens lezen! 40 Auteurs over boeken uit hun kinderjaren. Singel 262, Querido, Amsterdam, 1972, blz. 33.)

JvdW: Zowel ‘De kleine lord’ als ‘De geheime tuin’, beide van Frances Burnett, vind ik, om geheel verschillende redenen, tot de top van de kinderwereldliteratuur horen. ‘De kleine lord’ Fauntleroy is emotioneel een van de meest positieve boeken wereldwijd en bovendien prachtig geschreven met rake dialogen en kenmerkende one-liners. Het ultieme kerstverhaal. Al meer dan een kwart eeuw bekijk ik in de week voor kerstmis de film van dit verhaal met Alec Guines in de rol van opa en nog steeds verheug ik me jaarlijks op die uitzending op de Duitse ARD. ‘De geheime tuin’ is mysterieus, een verhaal met menselijke tegenstellingen, met ingehouden spanningen, met verrassingen, met kinderen die van negatief door de natuur en door verrassingen positief worden; en bovendien ijzersterk geschreven. De top van Engelse kinderboekenproductie rond het begin van de twintigste eeuw.

 

Piet Broos

“Ongetwijfeld zijn de illustraties van de heiligenlevens en de bijbel die uiteraard geen humoristische stijl verdroegen, het beste getekend van al zijn realistische werk. ze waren treffende dan de omslagen van de spannende jongensboeken en allerlei gelegenheidswerk waarmee hij ook zijn brood moest verdienen. De ware bezieling in al zijn rooms getinte tekenwerk werd uiteraard gevoed door zijn katholieke opvoeding en omgeving. de ijzeren greep van de godsdienst op het familieleden na de Oorlog speelde daarin ook een grote rol…. Het tekenen van religieuze taferelen deed hij overigens wel met liefde. zijn gelovige publiek – jong en oud – heeft daar generaties lang van geprofiteerd. de Bijbel voor de jeugd in vierentwintig delen had mooie kleurenplaten op de omslag…. vooral die illustraties die niet al te vroom waren maar aangepast aan het voorstellingsvermogen van de jeugd, hebben blijvende indruk gemaakt op veel van mijn generatiegenoten uit de jaren vijftig. Geïllustreerde bijbels waren tot dan toe vooral bedoeld voor volwassenen.” (Ben Broos e.a./Verteld en getekend door Piet Broos. 1910 – 1964. Gemeentemuseum Weert, 2004, blz.47.)

JvdW: In 2004 was er in De Tiendschuur te Weert een grote overzichtstentoonstelling van het werk van Piet Broos, schrijver en illustrator van talloze kinderboeken. Ik kende hem uit mijn jeugd van twee soorten werken: iedere dag stond er in de Maas- en Roerbode een vervolgstrip over Jan Pierewiet, een typisch Nederlandse strip van meestal twee tekeningen naast elkaar en daaronder twee blokken tekst. Als kind van 7, 8 jaar was dat ongeveer het enige wat ik in het dagblad las. Bovendien kende ik Piet Broos van de serie ‘Bijbel voor de jeugd’. De tekst was geschreven door Alphons Timmermans en de in mijn ogen prachtige tekeningen waren van Piet Broos. Met Sinterklaas kreeg ik drie jaar op rij een deel uit de serie: in 1946 deel 1, in 1947 deel 2 en in 1948 deel  5. Dit laatste deel was veruit het spannendste want daarin werden de 10 plagen van Egypte beschreven en uitgebeeld. Gelukkig hadden ze bij mijn vriendinnetje Herma Thomassen, bij ons tegenover, de hele serie van 12 delen Oude Testament. Die heb ik daar allemaal gelezen. In 1948 moest ik naar het internaat van de Broeders in Weert en sedertdien herlas ik elke vakantie het spannende verhaal van Mozes die in een mandje op het water dreef, werd gevonden door de dochter van de farao, groot werd aan het hof en later als leider van de Joden bij de farao afdwong dat deze de Joden naar hun thuisland liet vertrekken. De boeken hadden een groot formaat en zouden tegenwoordig prentenboeken genoemd worden. Ik vond het een feest. En dat was begrijpelijk, want alles wat ik tot en met de vijfde klas te lezen kreeg, was van een zeer bedenkelijk niveau, zowel tekstueel als qua illustraties. De kleurige boeken van Alphons Timmermans en Piet Broos sprongen er kwalitatief uit, omdat ze prachtige verhalen vertelden, namelijk de mooiste bijbelverhalen uit het Oude Testament, en omdat ze zo mooi uitgegeven waren: groot formaat, twee paginagrote kleurentelevisies en talloze zwart-wit tekeningen met rode steunkleur. …….. Helaas waren al mijn kinderboeken verdwenen, toen ik in 1958, na tien en een half jaar kostschool, na mijn eindexamen gymnasium B op Rolduc thuiskwam en al mijn spullen verzamelde in een kastje op de slaapkamer. Weg waren de Bijbelboeken. Al mijn boeken uit vroeger jaren waren verdwenen. Toen kwam dus die bewuste tentoonstelling. Eerst in 2004 realiseerde ik me dat er nog een serie van twaalf delen ‘Bijbel voor de jeugd’ waren van het zelfde koppel schrijver en tekenaar, namelijk 12 delen over het Nieuwe Testament. ….. Pas in 2017 voelde ik de behoefte om het ontbreken van die series in mijn boekencollectie op te vullen, toen ik op internet het aanbod zag dat ik de 24 delen in een koop kon aanschaffen. In december 2017 vond die aanvulling plaats. Het is een zinvolle uitbreiding van mijn collectie Kinderbijbels, die inmiddels een kleine 200 exemplaren omvat. Niet veel voor een verwoed verzamelaar maar ik zie ze als een onderdeel van mijn totale verzameling. Ik verzamel niet alleen bijbels maar enkele honderdtallen andere thema’s.

 

Bijbel

“Wie een ronde maakt door de boekhandel, ziet dat er voor elk type lezer wel een speciale bijbel te koop is…. Bijbeluitgevers grijpen naar nieuwe methoden. Op maat gesneden, op specifieke doelgroepen gericht. De Reformatiebijbel bijvoorbeeld…Een Samenleesbijbel, voor kinderen en hun vaders, moeders, opa’s en oma’s. Kortgeleden verscheen de Vrouwenbijbel. De Mannenbijbel is in de maak. De Groene Bijbel verschijnt morgen. en er verschenen versies voor scholieren en studenten. Het gros van deze edities is bedacht op de tekentafel van Royal Jongbloed, de uitgever en drukker van bijbels aan de rand van Heerenveen.” (Gerrit-Jan Kleinjan/Een bijbel voor hem en een bijbel voor haar. Trouw, 22 november 2016.)

“Waaruit te kiezen, als je de bijbel niet aan je kind voorbij wil laten gaan? Je hebt de kijkcijfers, groei ijzel, startbijbel, bijbel voor de peuter, kleuter, het jonge kind, het oudere kind, de jong volwassenen. Jos Palm las er een aantal. Het zal niet verbazen dat God in de tegenwoordige Kinderbijbels vooral verschijnt als behulpzame oppasser.” “Allereerst: een verpletterende hoeveelheid bijbelse geschiedenissen, bijbelse verhalen en Kinderbijbels. Het aantal Nederlandse vertalingen van de Schrift voor volwassenen is op de vingers van een hand te tellen ….. Het genre van de Kinderbijbels daarentegen is vrij gebied, de kerken hebben er nauwelijks greep op. wildgroei is een zwaar woord, maar velen voelden en voelen zich geroepen. Kijkbijbels, groeicijfers, startbijbels, bijbels voor de peuter, kleuter, het jonge kind, het oudere kind, en de jonge volwassenen. Het kan niet op – en bijna ieder jaar komen er weer nieuwe nog kindvriendelijker uitgaven bij.” (Jos Palm/God als suppoost. Kinderbijbels. Vrij Nederland, 7 oktober 2000.)

 

Paul Biegel (1925 – 2006)

“De verhalen van Paul Biegel zijn altijd bijzonder knap opgebouwd. Vaak bevatten ze eennraamvertelling, een verhaal waarin andere verhalen zijn opgenomen. Zo vertellen de dieren in “Het sleutelkruid” elk een verhaal aan de zieke koning om zijn hart kloppend te houden tot het wonderkuren gevonden is. In “De tuinen van Dorr” ontmoet prinses Mijnewel allerlei mensen die haar over de dode stad vertellen en aan wie zij over haar geliefde vertelt. Door in zijn boeken verschillende verhaaldraden te verweven, maakt Paul Biegel ze spannend. Opvallend is ook hoe vaak Biegel gebruikmaakt van een spiegelstructuur. De titel “Het spiegelkasteel” spreekt voor zichzelf. De twee broers in “Het stenen beeld” treden in elkaars voetspoor. Ook de werelden van de lappenpop en van de bronzen dame zijn elkaars spiegelbeeld. In zijn verhalen verwerkt hij ook veel symbolen en elementen uit oude sprookjes. Zo heeft hij een voorkeur voor het magische getal zeven. In “Het ijzeren tapijt” speelt een vliegend tapijt een belangrijke rol, al vliegt het niet meer als in sprookjes. Via telekinese vervoert het drugs over de hele wereld. Het idee voor dit boek kwam van een negenjarige jongen.” (Marita de Sterck e.a./Schrijver Gevonden. Lannoo/Biblion 1999, blz. 27).

JvdW: De eerste boeken die ik van Paul Biegel gekocht en gelezen heb, ‘Het sleutelkruid’ en ‘De tuinen van Dorr’, hebben een onuitwisbare indruk op me gemaakt. Ik vind het nog steeds, na een halve eeuw, zijn beste werk en in zijn soort het beste wat Nederlandse schrijvers hebben voortgebracht. Al mag ik Tonke Dragt en Guus Kuijer natuurlijk niet vergeten, die heel ander werk hebben geschreven maar van eenzelfde hoge kwaliteit. Door het lezen van Paul Biegel en het voorlezen ervan op ouderavonden ben ik enthousiast geraakt voor kinderliteratuur en, anders dan Kees Fens en Jan Blokker, heb ik altijd al gevonden dat kinderliteratuur er mag zijn; dat heb ik ook als leraar op de kweekschool uitgedragen en later als een van de beide hoofdauteurs van de leesmethode ‘Wie dit leest’ in de lessen Leesbevordering.

*Paul Biegel

“Ook Biegel was ervan overtuigd dat de ‘essentie van sprookjes vaak de diepste menselijke werkelijkheid is.’ Een essentie die je volgens hem alleen vindt voorbij de fysieke waarneming en directe betekenis der dingen. Een essentie die je ook niet met je verstand hoeft te vatten, zolang de magie van het verhaal maar in je hoofd blijft zitten. Biegels inspiratiebron was het leven zelf, of liever gezeg de onbegrijpelijkheid daarvan. Steeds weer stuurt Biegel zijn hoofdpersonen op ontdekkingstocht, op zoek naar het einde en begin van de wereld, op zoek naar antwoorden op de grote levensvragen, het wezen van wat Biegel in ‘Het Sleutelkruid’ het Grote ruisen noemt, onder het motte: wie zoekt vindt, maar niet altijd wat hij zoekt. Verhalen wRen voor Biegel een levensvoorwaarde, zoals het hart van de oude koning Mansolein uit Het Sleutelkruid alleen bleef kloppen als hem elke dag een spannend avontuur werd verteld: ‘ Zo’n verhaal waarbij je iets moet wegslikken na afloop, iets droevige waarover men het liefst zou gaan huilen, zo een verhaal met een brokje.'” (Mirjam Noorduuijn/Een slonzige tovenaar is een dode tovenaar. NRC Handelsblad, 1 mei 2009.)

 

Thea Beckman

Een literair criticus schreef “in de Volkskrant, toen Thea Beckman tachtig jaar werd. doorgaans wordt haar werk door de literaire kritiek in de niet-literaire, triviale hoek weggezet, maar dit keer had Pjotr van Lenteren de guts om de cultuurhistoricus Frits van Oostrom om zijn oordeel te vragen. Meteen stegen de aandelen Beckman op de literaire beurs explosief om aardig dicht in de buurt te komen van wat die op de lezersbeurs waard zijn, toen Frits van Oostrom op haar talent wees om heden en verleden met elkaar te confronteren om zo via het verleden het heden te ontdekken en op haar dwarse, verfrissende en antiklerikale visie op de Middeleeuwen…..Zulke argumenten zijn schaars in de literaire kritiek, niet omdat die er in het literaire waardeoordeel niet toe zouden doen, maar omdat literaire critici stijlkwesties veelal laten prevaleren boven visies op de wereld en zich maar hoogst zelden geïnteresseerd tonen in het oordeel van een collega als Van Oostrom, terwijl het bij de vraag of een historische roman al dan noet triviaal is toch relevant is om vast te stellen of de visie op het verleden alledaags is en in geen enkel opzicht nieuw. Het voorbeeld van Pjotr van Lenteren verdient dus navolging te krijgen, door auteurs die op twee terreinen opereren, ook als zodanig te beoordelen. Dat komt er voor Thea Beckman, die een fraai verhaal vertelt (de discipline van de literaire verbeelding), en die een waar verhaal vertelt (de discipline van de historische verbeelding), dus op neer dat ze volgens de maatstaven van beide disciplines beoordeeld zou mogen worden en daarmee ook volgens de maatstaven die hun dubbele publiek laat gelden.” (Helma van Lierop-Debrauwer e.a./Dat moet je gelezen hebben. Biblion Uitgeverij, 2004, blz. 41.)

JvdW: Van de heersende opinie van literatuurbeoordelaars heb ik me in het verleden niet veel aangetrokken. Ik weet dat in het laatste kwart van de twintigste eeuw critici als Kees Fens en Jan Blokker die ik altijd hoog ingeschat heb, zich negatief of liever smalend uitgelaten hebben over het literaire niveau van de Nederlandse kinderliteratuur. Natuurlijk zat ik als docent Nederlands aan een kweekschool niet in de positie de mening van kinderen over bijvoorbeeld de boeken van Thea Beckman zomaar in de wind te slaan, te negeren of te bagatelliseren. Kinderen waren de doelgroep van haar historische romans. Als de criticus een boek als ‘Krassen in het tafelblad’ niet als literatuur kan beschouwen, is er iets goed mis met de kwaliteit van die criticus. Het voldoet m.i. aan alle eventuele ‘eisen’ die je aan hoogstaande literatuur kunt stellen. Hij beoordeelt dan literatuur vanuit zijn ervarigspositie als volwassen mens. Guus Kuijer, de schrijver van dit magistrale boek, gaat niet op zijn hurken zitten maar hanteert een eenvoudige,  voor een kind begrijpelijke taal en dat zegt als zodanig niets over de literaire kwaliteit of de banaliteit van die tekst. Dat is wat Fens en Blokker niet genoeg meegenomen hebben in hun beoordeling. Overigens hadden ze wel gelijk waar het betreft het veelvuldig voorkomen van overdreven sentimentaliteit in kinderboeken. ‘Beertje Ligthart’ gaat daar onder gebukt, net zoals veel literatuur voor volwassenen, ‘De hut van Oom Tom’ bijvoorbeeld, een magistraal manifest voor gelijkwaardigheid van overigens verschillende mensen maar tevens in sommige passages een overgevoelige tranentrekker.

 

Hans Christian Andersen (1805 – 1875)

“Andersen, wiens cultuursprookjes op de bijbel na het meest zijn vertaald, geldt als een zeer moeilijke auteur om te illustreren. Zijn verhalen bevatten en wonderlijke mengeling van het realistische en het irreële. De auteur schakelt voortdurend over van het zeer aardse (dat hij genuanceerd beschrijft) naar het bovennatuurlijke en dat is moeilijk in beeld te brengen…. Vergelijking van de vele verschillende Andersen-edities sinds de jaren 1840 tot op heden geeft vooral een beeld van de ontwikkeling van de illustratie en van de beeldende kunstminnend een bepaalde periode in een bepaald land…. Maar de vele Andersen-illustraties zijn te ens een  bron van informatie voor de mentaliteitsgeschiedenis…. Een moeilijkheid daarbij is dat Andersens sprookjes – zeer tegen de principes van de auteur zelf in – langzaam maar zeker van het domein van de volwassen literatuur naar dat van de oudere jeugd zijn verschoven en na de Tweede Wereldoorlog zelfs steeds meer tot dat van het (zeer) jonge kind. De illustraties houden hiermee gelijke tred. Hans Christian Andersen zou zich in zijn graf omdraaien, hij wordt nu echt als kinderachtiger beschouwt. vogelvrij voor bewerkingen van vertalers,meertalige, pedagogen, tekenfilmserie, illustratoren, enzovoort.”  (Saskia de Bodt/Van Poe tot Pooh. Koninklijke Bibliotheek, 2010, blz. 51-54).

 

Chris van Abkoude (1880 – 1960)

“Vanaf 1914 begon Van Abkoude aan het schrijven van de beroemde serie: Pietje Bell. De boeken leverden hem zoveel op dat een oude droomwens  in vervulling kon gaan: hij emigreerde naar Amerika en liet later ook zijn vrouw en drie zonen overkomen. Tot 1936 verschenen er 8Pietje Bell-boeken. Pietje Bell, de zoon van de vrolijke schoenmaker uit de Rotterdamse Breestraat, deed nogal wat stof opwaaien. De boeken werden ‘pedagogisch aanvechtbaar’ genoemd, want dit vlegelachtige knaapje zou wel eens een heleboelmlezertjes op het slechte pad kunnen brengen. Maar Pietje Bell leefde voort. Van de ene generatie op de andere wist Van Abkoude met zijn humoristische stijl kinderen te boeien met de vlegelachtige Pietje. Enkele delen van de Pietje Bell-serie zijn na Van Abkoude’s dood in 1960 door de schrijver W.N. Van der Sluys gemoderniseerd. Daarmee viel veel van de oorspronkelijke sfeer weg, waardoor de verhalen duidelijk aan waarde hebben ingeboet.”

JvdW: Toen ik jong was, werden in mijn omgeving geen boeken van C.J. Kieviet laat staan van Chris van Abkoude gelezen. Ik kan me niet herinneren dat ze bij de patronaatsbibliotheek ook maar een boek over Dik Trom hadden en bij de broeders in Weert, waar ik een deel van de vierde, de vijfde en de zesde klas in het patronaat doorbracht, hadden ze die evenmin als boeken over Pietje Bell. Veel ondeugender titels dan Puk en Muk heb ik als kind nooit gelezen. Het is vanzelfsprekend dat ik schrok toen ik op latere leeftijd Pietje Bell las; ik wist dat er van pedagogische zijde veel bezwaar was en was geweest tegen de Pietje Bell-mentaliteit. Anderzijds groeide ik op in de roerige zestiger jaren en vond ik de belhamelstreken wel iets charmants hebben, maar dan vooral die van Dik Trom. Met Pietje Bell heb ik altijd meer moeite gehad, vooral omdat ik de stijl  waarin ze geschreven zijn, niet goed vind.

 

Gedichten in de klas

“Wij kiezen niet voor een aanpak waarin kinderen aan de hand van vragen leren gedichten te analyseren op grond van stijlfiguren, klankpatronen, metrische elementen, vers oren  enzovoorts; al willen we niet bestrijden dat hier interessante aanknopingspunten aan vastItten; in een vervolgstudies  zijn elementen van deE aanpak zeker goed bruikbaar. Wij geven echter d voorkeur aan een aanpak die een handreiking biedt aan de leraar, die gericht is op samen poëzie leren beleven, kinderen en leraar, met hoofd en hart, dus met verstand en gevoel. DeE aanpak is ingegeven door de gedachte dat poëzielezers de beste vruchten afwerpen, als leraar en leerling beiden op hetzelfde poëtische spoor gezet worden. door regelmatig en systematisch gedichten te lezen en te beleven wordt naar onze overtuiging het poëtisch bewustzijn van kinderen geactiveerd. Deze didactische aanpak van poëzie vertoont parallellen met de muzikale en beeldende vorming, Bij de laatste gaat het m334 om de eigen expressie, bij de eerst vooral om het ontwikkelen van het muzikale gevoel. Anders gezegd, kinderen leren doorgaans niet zelf componeren, maar wel zelf tekenen. Poëzie leent zich voor schrijven en lezen, combineert dus de mogelijkheden, of liever verworvenheden, van muzikale en beeldende vorming, verenigt in zich recreatieve en creatieve elementen.nKinderen leren zelf gedichten maken maar leren bovenal bestaande gedichten doorzien en doorvoelen.” (Jos van de Wouw&Gene Coehorst/Om ’t gedicht. ‘N Wegwijzer poëzielezers in de basisschool. Uitgeverij Zwijsen, 1988, blz. 8-9.)