Annemarie van  Haeringen

“Kinderen vragen weleens: Welke tekening vind je echt gelukt? Nou, dat zijn er maar heel weinig. Als tekenaar streef je altijd naar een bepaalde zeggingskracht, maar in de praktijk kom je daar maar zelden bij in de buurt. Vaak zijn het schetsen die ik het meest geslaagd vind. Die laten nog wat te raden over. Wat je in schetsen zo achteloos neerzet,  kun je later in het net onmogelijk nog een keer oproepen. Een schets ontstaat vanuit een totale onbevangenheid. Je hand noteert in een keer wat je in je hoofd voor je ziet, daar zit niks tussen. Zodra je aan  de eigenlijke illustratie begint ga je zitten schaven en polijsten, daarmee verliest het beeld z’n rauwheid. Het is de eeuwige contradictie waar je als illustrator tegenaan loopT: het verfraaien verwijdert je van de kern.” (Joukje Akveld/Tekenaars. Kinderboekillustratoren geportretteerd, Uitgeverij Hoogland &Van Klaveren, 2e druk, 2010, blz. 128.)

JvdW: Een vijfentwintigjarig jaar geleden ben ik een keer bij Annemarie van Haeringen op bezoek geweest, met name om werk van haar te kopen. Toen heb ik onder meer vier omslagen van de heruitgave van de Narniareeks van C.S. Lewis bij haar gekocht. Zij had haar atelier in een pand waar ook een aantal andere illustratrices werkten, onder andere Gitte Spee. Inmiddels woont ze op een adres daar vlakbij waar ze meer zelfstandigheid heeft.

“Van Haeringen won al twee keer eerder een Gouden Penseel (bedoeld is voor het boek ‘Beer is op vlinder’ waarvoor ze voor de derde keer een Gouden Penseel won – JvdW), voor ‘Malmok’ (1999) en ‘De Prinses met de lange haren’ (2000). volgens de jury is ze een dubbeltalent, goed in woord en beeld. ‘De prachtige platen zijn van suggestie e breekbaarheid. Puur en eerlijk raken ze de lezer in het hart’, meldt de jury over ‘Beer is op Vlinder’. ‘Het is poëzie in beeld, die de korte tekst veelzeggend omgeeft en verrijkt.’ In het bekroonde boek probeert een grote, wat onbeholpen beer zijn liefde te verklaren aan een vlinder, zo fragiel dat ze zelfs geen schaduw heeft.” (In NRC, 23 mei 2005: Van Haeringen wint Gouden Penseel 2005. door onze kunstredactie.)

 

Max von der Grun

“In ‘Berichten voor bezorgde kinderen’ van Willem Wilmink, ‘Mijn Timmetje’ van Simone Schell, ‘De gomboom’ vN Ivan Southall, ‘Een gat in de grens’ van Guus Kuijer, ‘Kijk naar je eigen’ van Mieke van Hooft, ‘De krokodillenbende’ van Max von der Grun, ‘De vergeten hacienda’ van Sven Wernstrom en nog veel meer verhalen en liedjes staat de mens centraal. In elke tekst zit een mens- en maatschappijbeeld waarvan de waarden en normen de gebeurtenissen en handelingen bepalen. Een kwestie van perspectief, en in bovengenoemde teksten duidelijk niet, zoals bevoordeeld bij ‘Arendsoog’ en ‘De dolle tweeling’, met stereotiepen die met schijn-emoties geladen worden. In dat laatste geval wordt de vervlochtenheid van goed en kwaad, egoïsme en solidariteit in iedere mens op een geforceerde, zo niet gewelddadige manier opgeheven. Problemen en probleempjes zijn (te) gemakkelijk op te lossen. laten we ons niet vergissen, zulke literatuur functioneert toch voor de leesontwikkeling.”

(steven van Campen & Cor van der Burg/Onder andere. Het jeugdboek. Zeist, uitgeverij NIB,1981, blz. 55.)

 

Anne Frank

“Van alle onderduikers in het achterhuis was Otto Frank de enige die het concentratiekamp overleefde. Bij zijn terugkeer wijdde hij zijn leven aan het dagboek van zijn dochter, die er postuum wereldfaam mee kreeg….. De in 1980 overleden Otto Frank kreeg heftige kritiek op de wijze waaropmhij met de erfenis van zijn dochter is omgegaan. Uit antisemitische hoek, maar ook uit de joodse gemeenschap. Maar de film (die David de Jongh van De vader van Anne maakte, JvdW) schetst bovenal een beeld van een aimabele, eerlijke man….toen ik begon had ik zelf een vaag, negatief beeld van hem …. Ik dacht aan de man die het dagboek van zijn dochter heeft afgeschermd, seksuele passages heeft verboden en er misschien ook wel rijk mee is geworden. Bij het maken van de film kwam ik erachter dat hij juist heel liberaal is geweest bij het publiceren van het dagboek. zo heeft hij passages over menstruatie erin gelaten. Hij wilde niet aan het geld komen en leidde een extreem sober leven. Mijn beeld veranderdendus totaal, het werd ruimer en positiever.” (Rivka Groenier/Otto Frank was een lieve vader. Dagblad de Limburger, 29 april 2010.)

*JvdW: In de Tachtiger jaren van de vorige eeuw heb ik met de tweedejaars studenten van de Pedac (dat is de overgangsvorm van kweekschool naar Pabo) naar het Anne Frankhuis in Amsterdam gegaan; aansluitend hebben we met zijn allen een voorstelling van het toneelstuk ‘Het Achterhuis’ in Rotterdam gezien. We waren allen diep onder de indruk. De busreiziger op de heenweg werd er voortdurend gezongen en gegrapt; op de terugreis naar Venlo was het vooral aanvankelijk beheerst stil, om wat we met zijn allen gezien hadden. Voor mij persoonlijk is het Dagboek van Anne Frank een van de hoogtepunten van toneel- en leeservaring. In het begin van de vijftiger jaren heb ik het stuk voor het eerst op Rolduc gezien. De voorstelling was nota bene Duitstalig, namelijk uitgevoerd door het Achener Zimmertheater. Ik herinner me dat volledig verpletterd waren door het stuk. Om een of andere reden heb ik het Dagboek zelf pas gelezen toen ik mijn eindexamen op Rolduc had gedaan. Het was kennelijk nog niet tot de schoolbibliotheek doorgedrongen. In de loop van de jaren heb ik het meermalen in steeds uitgebreidere versie gelezen en zeker drie keer op televisie als toneelstuk gezien. De verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog zijn bij mij pas echt binnengekomen door Anne Frank en wat ik geïnspireerd door haar dagboek verder ben gaan lezen. Zo las ik daarna 3 boeken van Elie Wiesel, waarvan vooral het eerste, “Nacht” , me woedend maakte om wat de Joden tijdens de holocaust was aangedaan. Ik besefte dat woede geen goed uitgangspunt was om met dat verleden klaar te komen. En indachtig Anne’s Dagboek ging ik verklaringen zoeken voor wat er gebeurd was. Geen enkele uitleg of toelichting is afdoende, je kunt er alleen mee verder leven als je probeert door een positieve instelling het leven en de ander tegemoet te treden. Anne Frank is voor mij een grootheid, uniek en begaafd.

*Gouden Griffels

“Een onderzoeker aan de Katholieke Universiteit van Tilburg, Wouter de Nooy, stelde onlangs in Leesgoed 1988/1 de vraag aan de orde of het toekennen van prijzen een vorm van literaire kritiek genoemd mag worden. Jury’s en critici hebben immers een gemeenschappelijk doel: bepalen welke teksten tot de literatuur behoren en welke tekst een hogere kwaliteit bezit dan een andere. Besprekingen en bekroningen, zo stel hij, zijn pogingen om de kwaliteit en relevante literaire eigenschappen van teksten te bepalen. Omdat geen van de recensenten en juryleden over een exact meetinstrument beschikt waarmee de waarde van een boek is vast te stellen, houden de afzonderlijke beoordelaars er verschillende meningen op na. Door een geleidelijke afstemming van die meningen op elkaar ontstaat, waarschijnlijk enigszins beïnvloed door het aanzien van sommige critici, een consensus. Ten aanzien van prijzen geldt hetzelfde als ten aanzien van de afzonderlijke recensenten, ze zijn niet alle even belangwekkend. Aan een prijs met een lange traditie zal over het algemeen meer belang worden toegekend dan aan een eenmalige prijs. Een Staatsprijs zal meer gewicht in de schaal leggen dan een prijs van particulieren. De bekroningen van de CPNB nu kunnen bogen op de langste traditie en een grote invloed. Het feit dat alle 8 Staatsprijswinnaars eerst een Gouden Griffel hebben ontvangen, is veelzeggend. De Staatsprijs als een vorm van bijval of erkenning voor de eerde ontvangen Gouden Griffelbekroning!” (Henk Kraima e.a./Kinderboek van het jaar. 1954-1988. Gouden Griffel, CPNB, 1988, blz. 13.)

 

Karel Eykman (1936)

met ‘Woord voor woord’ (1966), een publicatie die groeit uit de gelijknamige televisieserie, start een nieuwe Bijbeltraditie. Mies Bouhuys schrijft de teksten voor de eerste uitgave; Bert Bouman verzorgt de illustraties. Jeugdpredikant Karle Eykman volgt Bouhuys op. Het tweedelige ‘Woord voor Woord’ uit 1976 is van zijn hand. Eykman ontdoet de verhalen van hun ‘geur van heiligheid’ en zoomt in op de essentie: ‘God kiest voor de kleine.’ zijn geseculariseerde Kinderbijbels is erg geschikt voor ouders die nog weinig kerkelijke bindingen hebben, maar die hun kinderen toch graag met de Bijbelverhalen vertrouwd willen maken. als lid van het Schrijverscollectief hanteert Eykman een heldere, directe taal. In 2011 verschijnt van hem ‘Jezus van mens tot mens’, een jeugdroman waarin hij Jezus voorstelt als een man met een missie en een mens van vlees en bloed, die voor de zwakken kiest; die angst en verdriet kent, maar zich gesterkt weet door zijn bijzondere band met God.” (Rita GhesquiereGhesquiere e.a./Een land van waan en wijs. Geschiedenis van de Nederlandse jeugdliteratuur. Amsterdam, uitgeverij Atlas Contact, 2014, blz. 76.)

Mary Mapes Dodge

JvdW: Mary Mapes Dodge is de schrijfster van het in Amerika zeer populaire boek’Hans Brinker of De Zilveren Schaatsen’ dat in 1865 voor het eerst in de Verenigde Staten verscheen en inmiddels wel aan de honderdste druk toe zal zijn. De schrijfster was voor het schrijven en verschijnen van dit boek nog nooit in Nederland geweest en had dus al haar gegevens uit andere boeken of van met haar bevriende Nederlandse emigranten verworven. Later is ze wel in Nederland geweest maar of ze daar al dan niet bevestiging van haar fantasieën over Nederland heeft gevonden, is mij niet bekend. Het is komisch dat het verhaal van het jongetje dat met zijn vinger in de dijk het land voor overstroming bewaart, van de hand is van iemand die nog nooit in ons land was geweest. Even komisch is het dat die Nederlanders voor het merendeel van mening zijn dat Hansje Brinker die jongen is. wie het boek gelezen heeft, weet wel beter. Er bestaat een deugdelijke vertaling van Anita van der Ven bij Uitgeverij Athenaeum-Polak&Van Gennep (onder andere uit 2005), waarin Ewoud Sanders in een degelijk nawoord het een en ander uit de doeken doet.

2. “Het succes van ‘Hans Brinker’ bleef buiten Amerika niet onopgemerkt. In 1867 verschenen de eerste Britse en de eerste Nederlandse editie. voor ons is die eerste Nederlandse vertaling het interessants. ‘Hans Brinker’ speelt in Nederland in de jaren veertig van de negentiende eeuw…. zo’n twintig jaar later werd het door Nederlanders gelezen. wat vonden zij ervan? we weten in ieder geval wat Pieter Jacob Andriessen ervan vond. Andriessen (1815-1877), indertijd hoofdonderwijzer in Amsterdam….. Had nu een bestseller onder handen van een vrouw die nooit in Nederland was geweest, die haar kennishuis boeken en van Hollandse vrienden had. Hij vond het niet goed genoeg om het integraal te vertalen, maar aardig genoeg om het om te werken. ‘Ik zeg omwerken,’schrijft hij in zijn inleiding, ‘want er is van ’t oorspronkelijke weinig meer overgebleven dan het geraamte.’…Andriessen laat zich in zijn omwerking kennen als een onaangename betweter. Wright, de biograaf van Dodge, noemt hem zelfvoldaan en onbeholpen. Het is dan ook niet echt subtiel dat Andriessen al in de inleiding reclame maakt voor zijn eigen werk. Aan zijn ‘jonge vriendinnen en vrienden’ schrijft hij: ‘Dit boekje kan hun tot eens aangename afwisseling strekken van de meer ernstige lectuurnmijner historische werkje’.” (Uit het Nawoord van Ewoud Sanders bij Mary Mapes Dodge/Hans Brinker of de Zilveren Schaatsen. athenaeum-Polak&Van Gennep, 2005, blz. 308-309.

JvdW: Het mag geen verbazing wekken dat P.J. Andriessen zich zo neerbuigend uitlaat over het werk van Mary Dodge. Daarmee steekt hij zichzelf in de lucht. Het is nog een wonder dat de naam van Dodge genoemd wordt, want geregeld liet hij bewerkingen van klassieke verhalen verschijnen onder zijn eigen naam, dus zonder de naam van de oorspronkelijke auteur te vermelden.

 

Gerda Dendooven

“Gerda Dendooven werd geboren in Kortrijk op 10 moe 1962. Na een opleiding tot regentes en graficus en 101 klussen illustreert ze in 1987 een eerste verzenbundeltje ‘Geen gezoen, vlug opendoen’ van Ed Franck bij uitgeverij Clavis. Daarna maakt ze omslagen voor Bert Bakker, Dedalus, Houtekiet, La Rivière en Voorhoeve en heeft ze werk op stapel bij De Standaard en Infodok. Maandelijks maakt ze ook illustraties voor ‘Ouders Van Nu-Vlaanderen’ en voor de blauwe bladzijden in ‘Knack’…. Gerda liet zich opmerken … Door haar eigen berenboek ‘IJsjes’ over de vrolijke tweelingberen Lili en Lolo, meteen het eerste in een reeks avonturen… Gerda vertelde in De Standaard dat ze haar beertjes net iets te schattig vindt, en dat ze ook van plan is om zich niet op deze schattige dingen voor kinderen te laten vastpinnen. zo mogen we het graag horen.” (Inge Sierens in Bubi 1990 – Wegwijs in de Vlaamse jeugdliteratuur. Uitgeverij Dedalus, 1990, blz. 72.)

JvdW: Met Hanneke van De Boekenwurm uit Maastricht, haar zoon en Joke van Leeuwen ben ik een tiental jaren geleden naar Gerda Dendooven in Gent geweest. Een schat van een vrouw, als je dat zonder seksisme zo mag zeggen. Een goede gastvrouw en een magistraal illustratrice. Bij die gelegenheid heb ik een twintigtal illustraties van haar gekocht. Na thuiskomst heb ik ze laten inlijsten met zuurvrij karton en museumglas. Vooral van haar gescheurde kartonillustraties bij Toon Tellegen bijvoorbeeld ben ik een groot liefhebber.

 

Daniel Defoe (1659 – 1731)

“La Fontaine is geen jeugdschrijver. Net zoals Erasmus zijn Colloquia opdraag aan zijn zesjarig petekind, draagt La Fontaine zijn eerste fabelbundel op aan de dan zevenjarige Dauphin. Maar in beide gevallen wordt er met volwassen ernst voor de jeugd geschreven, en daartegen precies reageert Rousseau’s. De kleine Emile leert pas met twaalf jaar wat een boek is. Maar welk boek moet hij dan lezen?… Het is Robinson Cruaoe. de schipbreukeling Robinson, die alleen op zijn eiland met het werk van zijn handen zijn wereld opbouwt en inricht en van niemand afhankelijk is – is dat niet het symbool van de burger die zijn sociaal prestige niet ontleent aan zijn afstamming maar aan zijn arbeid, en die breekt met het feodale denken…. Rousseau … Vindt dat kinderen grondig verschillen van volwassenen. zijn nieuwe definitie van het kind als een kwetsbaar, aseksueel en van nature goed en onschuldig wezen is de voorwaarde voor het ontstaan van een specifieke jeugdliteratuur. Het contact met de gewone literatuur voor volwassenen zou de kinderlijke onschuld immers bederven….. Terloops wil ik hier opmerken dat de nieuwe visie op het kind die we bij Rousseau aantreffen wel een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde is voor het ontstaan van de jeugdliteratuur. Twee andere factoren zijn even noodzakelijk: een op expansie gerichte boekenindustrie en een koopkrachtig en geïnteresseerd publiek.” (Eric Hulsens/Een kinderhoofd is gauw gevuld. Leuven, Kritak, 1980, blz. 241-243.)

*Daniel Defoe (1659 – 1731)

“Mijn broer en ik (=A.C. Willink) hebben alle jongensboeken gelezen die er zo ongeveer waren. Alles. Indianenboeken lazen we stuk. Maar als ik dan toch een boek moet kiezen, zou ik zeggen ‘Robinson Crusoe’ van Daniël  Defoe. Ik herinner mij vooral de illustraties en met name het plaatje waarop Robinson Crusoe, gekleed in een geitevacht met een bonthandel op, van boven af over de zee uitkijkt. Er is toch niets mooiers dan leven op een onbewoond eiland. Het is een figuur waarin ik me op vele manieren ben gaan  herkennen in de loop van de tijd. Als kind bijvoorbeeld voelde ik me al een beetje Robinson Crusoe als we ergens buiten in de natuur gingen picknicken, hoewel we dan met de auto waren… In de oorlog heb ik me ook wel Robinson Crusoe gevoeld. Je was de hele dag bezig om eten te krijgen en dan was je weer de hele dag bezig om het te bereiden op een noodzakelijke. Nog steeds bereid ik zelf mijn maaltijden, want mijn vrouwtje is geen ster in koken. Maar ook figuurlijk gesproken heb ik me kunnen vinden in het beeld van Robinson Crusoe. Ik ben altijd een eenling geweest. Een selfmade man, selfsupporting, niet bereid om concessies te doen.” (Mischa de Vreede/Als je leest ben je nooit alleen. CPNB Boekenweek 1975, blz. 35).

 

Roald Dahl (1916 – 1990)

“Wie schrijft de beste kinderboeken? Roald Dahl vinden de kinderen van Nederland. Niet vreemd dus dat Roald Dahl zo graag naar Nederland komt! Roald Dahl is de grote winnaar van ons onderzoek. Op alle fronten. Hij is het meest als favoriete auteur genoemd. Tien van zijn boeken staan in de TOP-100, waarvan drie bij de eerste tien! alleen jongens zetten de Kameleonboeken van H. de Roos en Oorlogswinter van Jan Terlouw op een hogere plaats dan de boeken van Rolad Dahl. In het algemeen vinden kinderen zijn fantasie ‘onwijs gaaf’, de gekke taalvondsten ‘super’, zijn ideeën over heksen, reuzen en andere griezels ’te gek’, maar Boy en Solo ‘mooi’ en ‘spannend’, omdat die verhalen ‘echt’ gebeurd zijn.” (Joke Linders e.a./De jeugdboeken top 100 aller tijden.De Bijenkorf, 1988, blz. 10).

JvdW: Roald Dahl kende ik uit mijn studietijd als de meester van de suspense, vooral in het korte verhaal blonk hij uit. In de zestiger jaren was hij de coryfee van liefhebbers van verhalen met een morbide of vreeswekkende clou. Als leraar en volwassene heb ik later intens genoten van zijn prachtige, verrassende soms tegendraadse kinderboeken: Daantje de wereldkampioen, de Griezels, de GVR, Boy en Matilda. Vooral toen Quentin Blake zijn boeken ging illustreren, was ik een veellezer en bewonderaar van zijn werk. Quentin Blake is ondanks zijn soms hoekige tekeningen een zeer innemend persoon. Ik ontmoette hem in de kinderboekwinkel te Nijmegen; later stuurde hij me vanuit Londen een boek op dat in Nederland niet te krijgen was, met enkele schetsmatige tekeningen en de groeten van Tony Ross, die ik ook in die Kinderboekenweek gesproken had. Wat een fantastische en aimabele man, en daarenboven een die magistraal tekenen kan, met een volstrekt eigen vormidioom. Roald Dahl was natuurlijk veel afstandelijker; hij is iemand op wie het woord beminnelijk niet van toepassing is, daarvoor straalde hij te een autoriteit uit.

*Roald Dahl (Jeremy Treglown/Rolad Dahl, een biografie.)

“Treglown zette door omdat het kolossale succes van de Britse schrijver hem fascineerde. bovendien dacht hij er als buitenstaander niet verkeerd aan te doen als hij zich verdiepte in de controversiële mythe die Dahl zelf had aangemoedigd. fijntjes merkt hij op dat de familie en vrienden van een zo twistziek man eraan gewend moeten zijn dat niet alles wat over hem gezegd wordt vol bewondering is. De biograaf draait er inderdaad niet omheen:hij noemt Roald Dahl meteen al een bullebak en een lastpost (maar ook een charmeur, een connaisseurs, een filantroop en een fantast). Vrienden, kennissen, journalisten en uitgevers, vrijwel iedereen kreeg het met de markante schrijver aan de stok.” Anderzijds: “Het is ongelooflijk wat een ellende die man heeft meegemaakt. Als RAF-piloot kreeg hij een vliegtuigongeluk aan het begin van de Tweede Wereldoorlog: twee maanden ziekenhuis met een ingedeukte neus en een schedelbreuk. Zijn zoontje werd verpletterd door een taxi en lag maandenlang in het ziekenhuis met een waterhoofd. En zijn eerste echtgenote Pat Neal kreeg een beroerte waardoor ze kreupel werd..” (Jolan Douwes/Als je je niet wellevenden opstelt, geven we je niet meer uit. Trouw, 7 oktober 1993.)

“door zijn grote behoefte elk gezag te tarten wist de schrijver Roald Dahl kinderen te verrukken, en volwassenen van zich te vervreemden. Zijn biograaf schildert de schrijver als een complex mens, die zijn humor hard nodig had om overeind te blijven. Bijna alle grote schrijvers van jeugdboeken waren rebellen. Astrid Lindgren had lak aan sociale conventies. Annie M.G. Schmidt spotte er mee. Maar Roald Dahl dreef de kunst van het stout zijn tot het uiterste. Zijn jeugdboeken zoals ‘Sjakie en de chocoladefabriek’, ‘Danny de wereldkampioen’ werden lange tijd beschouwt als opvoedkundig onverantwoord, vooral in Engeland. En zelf hield de schrijver zo van stockeren dat hij aan het eind van zijn leven wei in vrienden meer over had. sommigen noemden hem wreed.” “De gezinsidylle waarvan hij droomde trok zich terug in zijn boeken. Een droomvader (zoals die van Danny) is met zijn subversieve stropersacties de rijke stinkerd te slim af. Kwade monsters worden door een overmacht aan helikopters onschadelijk gemaakt (De GVR), aardige kinderen (Sjakie) krijgen een vriend die in hen gelooft (Willy Wonka) en hen overlaadt met chocola (waar ook Dahl dol op was).” (Leonie Breebaart/Een groot uitgevallen kind. trouw, 22 januari 2011.)

*JvdW: In bovenstaand artikel over Roald Dahl schuilt waarschijnlijk de reden waarom de schrijver zo graag naar Nederland kwam. Hier was hij mateloos populair, ongeveer zoals in Amerika. Wij Nederlanders houden wel van onconventionele, een beetje opstandige schrijvers. Annie M.G. Schmidt en Guus Kuijer behoren niet alleen tot de top van onze kinderboekenauteurs, zij zijn ook tegendraads in hun boeken, kiezen altijd de kant van de kinderen. Denk alleen al aan de titels van Kuijers Madeliefboeken: Met de poppen gooien, Op je kop in de prullenbak, Grote mensen daar kan je beter soep van koken. Deze auteurs kiezen radicaal de kant van de kinderen. Ze waren zeker niet zo asociaal als Roald Dahl, maar Nederlanders houden daar sinds Provo wel meer van dan de Britten.

 

Carlo Collodi/Pinokkio

“Een oude man drijft op een wolkje in de richting van de hemelpoort. Christus ziet hem naderen, en verwelkomt hem persoonlijk. ‘Beste man, wat was uw beroep op aarde?’ ‘ach, een beetje van dit, en een beetje van dat. Ik timmerde wel eens wat,’ zegt de oude man bedeesd. ‘en, beste man, had u kinderen?’ Gaat Christus geïnteresseerd verder. ‘Ja, ik had een zoon; of nee, eigenlijk was het niet echt mijn zoon. Maar dat is een lang, en droef verhaal,’ zegt de man, en pinkt een traan weg. ‘ach, ach, wat heeft hij toch geleden.’ Christus zet grote ogen op van verbazing. ‘Maar, goede man, wat was uw naam dan, daar beneden?’ ‘giuseppe’ (Jozef), antwoordt de grijsaard, en kijkt in het gezicht van de jonge man die voor hem staat. ‘Vader!’ Roept Christus diep ontroerd, en de tranen springen hem in de ogen. ‘Pinocchio, mijn jongen, ben jij het!’ Schreeuwt de grijsaard verrukt. snikkend vallen zij in elkaars armen…. goed, de gelijkenis tussen het leven van Christus en dat van Pinocchio,moge niet in alle opzichten opgaan, maar deze en andere parallellen tussen beider levens vallen toch moeilijk te ontkennen. Werden ze allebei niet onder eigenaardige omstandigheden geboren? Komt de dubbele natuur van Chirstus niet overeen met de dubbele natuur van Pinocchio, die eerst een marionet was, en uiteindelijk een jongetje werd? En stierf Pinocchio niet een trieste dood aan een eiketak, zoals Christus aan het Kruishoutem werd genageld. En zijn beiden niet die verschrikkelijke dood te boven gekomen? En onsterfelijk gebleken? Want onsterfelijk is Pinocchi. In een eeuw tijd zijn alleen al in Italië 135 verschillende geïllustreerde edities van zijn avonturen verschenen.” (Paul van Heck/Mijnheer C. Collodi schrijft mij dat Pinocchio nog in leven is. De Tijd, 29 maart 1985.)

“Het is … De vraag of Pinocchio wel opnieuw had moeten worden vertaald. De vertaling van Klinkert was mooi. Leontine Bijman en Annegret Bottner bestudeerden alle eerder verschenen vertalingen en kwamen tot de conclusie dat het beter kon. Maar is hun vertaling ook beter dan die van Klinkert? Klinkert bleef dicht bij de oorspronkelijke tekst en kwam toch tot een soepele Nederlandse versie. Bijman en Bottner veroorloofden zich meer vrijheden. Een voorbeeld…Klinkert ….  ‘Ze liepen, liepen en liepen tot ze eindelijk tegen de avond doodmoe in de herberg De Rode Kreeft aankwamen’. bijman en Bottner …’Lange tijd liepen ze en eindelijk tegen de avond, kwamen ze doodmoe aan bij de herberg De Rode Kreeft. ‘Lange tijd liepen ze’ is een drogere zin dan ‘Ze liepen, liepen en liepen’. In die laatste woorden klinkt vermoeidheid door, precies zoals je vermoeidheid proeft uit de Italiaanse zin….. slecht is die nieuwe vertaling zeker niet. Ze laat zich vlot en eenvoudig lezen. Maar een vertaling die een eerdere vertaling van hetzelfde boek niet overtreft, is overbodig.”

(Rindert Kromhout/Een pak rammel of zoveel slaag als een ezel. De Volkskrant, 12 november 1988.)

 

 

Avonturenboeken

“Een grotere tegenstelling dan die tussen avonturenverhalen en het verantwoorde kinderboek is nauwelijks denkbaar. Wat is er heerlijker, als je elke dag naar school moet, dan een held te zijn die zich van niemand iets hoeft aan te trekken, te gaan en te staan waar je wilt, alle gevaren trotserend? Maar terwijl avonturenboeken in ieder onderzoek naar de leesvoorkeur van kinderen hoog genoteerd staan, zijn er altijd wel volwassenen geweest die uitlegden dat dit nu niet de meest geschikte lectuur voor kinderen was: in het beste geval alleen behoeftenbevrediging, maar vaak ook een bron van allerlei verkeerde voorstellingen (zeggen ze) en zeker geen middel om kinderen op te voeden tot steunpilaren van de maatschappij. Goede kinderboeken behoren volgens deze volwassenen voedsel te bieden ‘voor hoofd en hart’, of iets moderner uitgedrukt: kinderen te informeren over de wereld en inzicht te geven in de zin van het bestaan. Helaas levert dat vaak weer boeken op die je niet bepaald om het spannende verhaal leest: dat wordt beschouwd als een ontsnapping uit de werkelijkheid in plaats van een voorbereiding op het leven….. Gelukkig zijn er ook schrijvers die beseffen dat je kinderen niet met lessen vangt maar met avonturen, en dat daarin heel wat inzicht over de zin van het bestaan verborgen kan zijn. Tot hen behoort Astrid Lindgren, en Ronja de roversdochter behoort tot het beste dat zij geschreven heeft.”

(Anne de Vries/De roversdochters. NRC, 2 juli 1982.)