katholieke kinderboeken

Pas in de jaren 20 van de twintigste eeuw kwam er een eigen katholieke kinderliteratuur met een ruim aanbod op gang, die bleef doorlopen tot ongeveer 1970. Daarvoor was er in Nederland vooral sprake geweest van neutrale en protestantse kinderliteratuur. In de periode van 1970 tot 1990, dus na die katholieke opleving (van het rijke roomse leven), wilde men niets meer weten van specifiek Christelijke kinderboeken; vooral Roomse literatuur werd in de ban gedaan. In de negentiger jaren van de twintigste eeuw mogen God, religie en geloofsovertuigingen in kinderboeken weer, zij het met een veranderde focus. Denk aan Guus Kuijer met ‘Voor altijd samen amen’ (1999) en ‘Het boek van alle dingen’ (2004)en Sjoerd Kuyper met ‘Robin en God’ (1996).

De eerste breedgedragen, echt katholieke uitgave voor kinderen, naast Bijbels, bidprentjes, heiligenverhalen en communieboekjes, is het tijdschrift ‘De Engelbewaarder’, dat van 1884 tot 1958 verscheen en toen opging in het blad ‘Taptoe’. Er waren meer tijdschriften, maar geen kon tippen aan de uitstraling, kwaliteit en populariteit van De Engelbewaarder. Voor de scholen verschenen schoolleesboekjes bij de drukkerij van het R.K. Jongensweeshuis in Tilburg, de tegenwoordige uitgeverij Zwijsen. Voor de jongensboeken wierp uitgeverij Malmberg in ‘s-Hertogenbosch (eerder in Nijmegen) zich op, met name in de Arensoog-reeks, die enorm succesvol was.

Over het algemeen wordt nogal neerbuigend gedaan over de specifiek katholieke kinderliteratuur. Ze zou de hoogte van de neutrale en protestantse kinderboeken niet gehaald hebben. Ik denk dat dat een vooroordeel is, gevoed vanuit de anti-Roomse stemming die voor een deel te wijten is aan het katholieke volksdeel zelf. We hebben in de jaren zestig, zeventig en tachtig naast veel overbodige uit onze religie en ons geloof ook veel waardevols overboord gezet. Bij dit laatste hoorde de katholieke literatuur. Het zou volgens mij niet slecht zijn om nu nog eens te kijken naar de historische en literaire waarde van de boeken uit die periode. En ze dan te vergelijken met andere kinderboeken uit diezelfde jaren. Persoonlijk heb ik buitengewoon veel plezier beleefd aan Puk en Muk, Arendsoog, De Engelbewaarder, Peter Spoor en vooral Alphons Timmerman en Herman Steylen, de veel te vroeg overleden Blerickse journalist die bij mijn weten slechts twee kinderboeken het licht heeft doen zien, namelijk ‘In het witte land’ en ‘Het testament van Schreiend Hart’. vooral het laatste boek heeft een onvergetelijke indruk op me gemaakt en zorgde ervoor dat ik de lezer en verzamelaar werd, die ik nu ben. Het heeft mijn zussen en vrienden bijna een vermogen gekost om het boek nog te achterhalen. Als ik het boek nu als volwassene lees en vergelijk met wat er momenteel op de boekenmarkten verschijnt, dan kan ik niet anders dan constateren dat het makkelijk standhoudt. Het is weergaloos spannend, in de goede zin. De opbouw, het uitstellen van gebeurtenissen, de visie vanuit het kind, de sympathie voor de opstandelingen en de prachtige titel. Dat alles is lang niet slecht. Maar Herman Steylen wordt in geen studie, essay of artikel over kinderliteratuur genoemd. Dat lot deelt hij overigens met het merendeel van de katholieke auteurs uit het interbellum en de jaren daarna.

 

Anton Pieck

“In sprookjes was hij goed, Anton Pieck. zijn hele lange leven heeft hij getekend, geschilderd en grafiek gemaakt – en eigenlijk zijn het allemaal sprookjesvoorstellingen. Alles wat Pieck onder handen nam, speelt zich af in het verre verleden, in een gefantaseerde, paradijselijke wereld: een sprookjeswereld. Anton Pieck kon fenomenaal tekenen. Hij was degelijk opgeleid tot tekenleraar – wat hij ook veertig jaar is geweest – en technisch gezien kon hij alles. toch beperkte hij zich tot een stijl. Vanaf zijn eerste Rembrandteske landschapsetsen legde hij de nadruk op pittoreske beelden. zijn figuren zijn bijna altijd in historische kledij gehuld. De oude straatjes, begijnhoven en kerken waarin ze lopen, kloppen topografisch meestal, maar voor een monumentenbeschrijving zijn ze ongeschikt, want daarvoor is alles te rustiek gemaakt. Onveranderlijk hangen de daken scheef, zitten er barsten in de muren en groeit er te veel gras tussen de stenen…. Vooral de platen in ‘Niels Holgerssons’s wonderbare reis’ van Selma Lagerlof laten zien hoe mooi Pieck ook momentopnamen en beweging kon tekenen zonder specifieke elementen van de omgeving te verwaarlozen. De plaat waarop de brandende wolf in ‘Het hutje’ de kleine Niels belaagt, is daar een bewijs van. Het interieur is vrijwel letterlijkzo door Lagerlof  beschreven en de lezer krijgt hiermee behalve een spannend moment uit het verhaal een authentiek Zweeds beeld op zijn net lies.” (Saskia de Bodt/De verveelders. Nederlandse boekillustratie in de twintigste eeuw. Uitgeverij Van Tilt, Nijmgegen, 2014, blz. 155-157.)

Wat wordt hier bedoeld met anekdotes

Anekdotes zijn hier  fragmenten uit kInderboeken, naslagwerken of andere boeken, die rechtstreeks verwijzen naar bestaande kinderboeken. Ook kunnen het bijzondere invalshoeken zijn, die een ander of een bijzonder  licht werpen op kinderbopeken. Het zijn in ieder geval Wetenswaardigheden voor de in kinderboeken geinteresseerde lezer. Een duidelijk voorbeeld hiervan is wat Bibi Dumon Tak vertelt over het ontstaan van de naam van de speelgoedbeer van Christopher Robin, de zoon van de schrijver A.A. Milne. Milne beschrijft de verknochtheid van zijn zoon met zijn speelgoedbeer in de verhalen over “Winnie de Poeh”. Onder het hoofdstuk “klassiekers” kan men ook uitspraken of besprekingen vinden, die evengoed in dit hoofdstuk gepast zouden hebben. Tot de anekdotes reken ik ook mijn mening over de kwaliteit van auteurs of tekenaars en natuurlijk eveneens de dingen die ik meegemaakt heb en die om een of andere reden met kinderboeken te maken hebben.

Algemeen over de thema’s.

Kenmerkend is “het diepgewortelde wantrouwen van indianen tegenover het geschreven woord. Dit verhaal bijvoorbeeld mag niet langer zijn dan het nu is omdat het anders niet past op een pagina. Veel  dingen die ik zou willen schrijven moet ik daarom weglaten, ook al denk ik dat ze interessant genoeg zijn om te vermelden. Ja kijk, zeiden de indianen vroeger, dan kun je het verhaal veel beter vertellen, met alle nuances en details die je kwijt wilt. En als het een goed verhaal is, vertellen wij hè weer aan onze kinderen, en die weer aan hun kinderen. Maar als je het opschrijft, dan vermink je als het ware de toekomst. Want wie dit later leest, zal nooit precies weten wat je bedoelde en wat je voelde.”

(Johan van de Beek/Een mooi einde aan de indianenverhalen. Dagblad de Limburger, 23 februari 1999.)

Mance Post

Mance Post had al veel werk van bekende schrijvers geïllustreerd, toen ze grote bekendheid kreeg door haar tekeningen bij de verhalen over Madelief en haar vrienden van Guus Kuijer. Ze begon in de jaren vijftig met illustraties bij het werk van Han Hoekstra, en ze illustreerde later werk van An Rutgers van der Loeff en Annie M.G. Schmidt. Ze heeft altijd een voorkeur gehad voor het tekenen met potlood, maar dat was nogal riskant met het oog op de reproductie. Nu de reproduktietechnieken zoveel verbeterd zijn, komen haar potloodtekeningen zoals ze die maakte voor het werk van Guus Kuijer, goed tot hun recht. Bij de zachte tekeningen past een pagina-ontwerp dat als geheel niet te donker is; met een vrij lichte letter, ruime spaties en een ruime marge zijn het prettig leesbare, heldere pagina’s geworden, waarin de kleine tekeningetjes voor vele variatie zorgen. Guus Kuijer beschrijft de situaties, waarin zijn hoofdpersonen de kinderen, verkeren, altijd vanuit het standpunt van de kinderen. Hij verplaatst zich in hun gedachtenwereld en fantasieën. Daarop kan Mance Post inspelen met haar illustraties. In “Met de poppen gooien” bv. (1975, Querido) wordt uitgebeeld wat de kinderen fantaseren. De wens om dierenverzekering te worden is voorgesteld door een olifant die met zijn slurf wortels uit een zak haalt. voor het merendeel zijn het kleine plaatjes tussen de tekst, die Mance Post tekent, maar een enkele grote plaat staat er ook in.” (Margreet van Wijk-Sluyterman/Van anonieme boekversierders tot erkende kunstenaars. NBLC 1982).

Puk en Muk – Storch

*1. In de Oostenrijkse editie van de Seraphischer Kinderfreund is waarschijnlijk rond 1904 het eerste Puk en Muk-verhaal van Storch verschenen. Dat bestond uit veel plaatjes met daaronder enkele regels tekst.” “De Seraphischer Kinderfreund vond ook zijn weg naar Nederland. Rond 1925 kreeg frater Franciscus van de Congregatie van de Fraters van Tilburg enkele exemplaren van de Kinderfreund onder ogen. De daarin opgenomen avonturen van Pukchen en Mukchen inspireerden hem tot zijn eerste Puk en Muk-verhaal. Op basis van een aantal tekeningen van Storch schreef hij de tekst. zo kwamen enkele Nederlandse Puk en Muks tot stand, zonder dat Storch zelf er ook maar iets vanaf wist….Na verloop van tijd kwamen frater Franciscus, die schreef onder het pseudoniem Frans Fransen, en Storch met elkaar in contact…… De frater schreef een tekst, die door een andere kloosterling in het Duits werd vertaald, waarna Storch er de tekeningen bij maakte. De samenwerking leverde dertien verhalen op…” (Adrie  Gorissen/Puk en Muk voor ouderen. Dagblad de Limburger, 15-10-86.)

2. JvdW: In 1925 publiceerde de Hongaarse tekenaar Carl Storch versjes met tekeningen over de kabouters Puckchen en Muckchen. Frans Franssen (een Broeder in de congregatie van de Tilburgse Broeders) vond de tekeningen prachtig en gebruikte ze zonder medeweten van de tekenaar om er zelf verhalen omheen te spinnen. Zowel in De Engelbewaarder, waarin de eerste afleveringen van Puk en Muk in 1926 verschenen, als in het eerste boek ‘Puk en Muk’ uit 1927 ontbrak de naam van Carl Storch. Later is een en ander goed gekomen; Carl Storch tekende zelfs een tijdje voor Frans Franssen, maar in de nazi-tijd liep de relatie tussen de Nederlandse schrijver en de Oostenrijk-Hongaarse tekenaar definitief mis.

Johanna Reiss (= Annie de Leeuw: 1932 -)

“Onderduikers waren ook de meisjes De Leeuw, Annie van elf en Sinie van eenentwintig. Ze werden gehuisvest en behandeld als eigen kinderen door een een oudig, kinderloos boerenechtpaar Johan en Dientje en een oude moeder die ze opoe leerden noemen. (Veel) later zal Johanna Reiss in haar twee jeugdboeken ‘De Schuilplaats’ (1974) en ‘Geen slecht jaar’ (1976) haar eigen jeugdherinneringen neerleggen en, mogelijk, van zich afschrijven. Johan, Dientje, en Opoe staan voor al die naamloze helden die in naam van de naastenliefde joodse kinderen opnamen en daarmee hun eigen leven riskeerden. Zij deden dit niet om enig gewin. De vader van Annie en Sinie was bepaald geen bankier. De veiligheid van zijn kinderen kon niet gekocht worden met goud of diamanten, zoals maar al te vaak is gebeurd. Niet alle redders in nood waren onbaatzuchtig…. Daar staat gelukkig tegenover dat velen zich van hun beste zijde hebben laten zien. Mensen die onderduikers in veiligheid wisten te brengen met gevaar voor eigen leven en mensen die de onderduikers trachtten te herbergen, te kleden en te voeden, met hetzelfde risico, en dat alles zonder eigenbelang…. In grote gezinnenmet veel kinderen viel een of meer of minder ook niet zo op….. anders was dat in het geval van de meisjes De Leeuw. Het gezin Oosterveld bestond uit drie volwassenen. Twee kinderen erbij viel op. De meisjes moesten zich dus schuil houden. In huis blijven. Maar: het zou maar tijdelijk zijn, een paar weken ofzo. Het zouden drie jaar worden, tot de bevrijding.” (Toos Zuurveen/Van Zedenleer tot Bruintje Beer. Uitgeverij Roorda, 1996, blz. 567-568.)

 

Sinterklaas

“Zowel Wodan als de heilige Nicolaas en Sinterklaas worden in verband gebracht met boeken. wodan zou de runen (Oudgermaanse lettertekens) en de dichtkunst uitgevonden hebben. Ook Nicalaas als opvolger van Wodan, wordt daarom met een boek uitgebeeld, een evangelieverkondiging. Een bisschop heeft immers tevens de taak de Bijbel uit te leggen. En zoals in de Bijbel de waarheid over de mensheid opgetekend is, staat de waarheid ook in het grote boek van Sinterklaas. Het boek heeft de functie van geheugen gekregen: alle goede en slechte daden van de kinderen staan erin opgetekend. Het grote boek Van Sinterklaas vertegenwoordigt in feite niets anders dan de stem van het eigen geweten. Het is vergelijkbaar met de stem van God, die je,net als de stem van je geweten, nooit met rust laat, waar je ook bent en wat je jezelf ook probeert wijs te maken. Een mens kan en hoeft uiteindelijk alleen maar te gehoorzamen aan zijn eigen geweten en om die reden is het belangrijk dat elk mens, ieder kind, een innerlk sturend geweten ontwikkelt. Dit geweten dient in uiterste instantie als leidraad voor zijn gedrag en zorgt ervoor dat hij zich niet hoeft te laten intimideren, bedreigen of leiden door allerlei stemmen van buitenaf.”

(Marie-José Wouters/Sinterklaas Lexikcon.Haarlem, uitgeverij Becht, 2e druk, 2009, blz.40.)

 

Herman Steylen

JvdW: Het boek dat in mijn jeugd verreweg de meeste indruk op me gemaakt heeft, is ‘Het testament van Schreiend Hart’. Alleen al de titel is zeer bijzonder. Het verhaal is spannend, soms poëtisch, goed geschreven en met een solide opbouw en clou. Het ging over een dokterszoontje in een stadje in een ver land in Oost-Azië, waardoor ik er mij als dokterszoontje zeer betrokken bij voelde, al woonde ik in een dorp (eigenlijk woonde ik in een kleine stad: namelijk in Weert in een pensionaat van broeders, waar ik vanaf mijn negende tot mijn twaalfde op het internaat de laatste klassen van de lagere school volgde). De Blerickse schrijver heeft maar twee boeken kunnen schrijven en is in of direct na de oorlog op zeer jonge leeftijd overleden. Toen ik vijftig werd, hebben mijn vriend Horst Schrooten en Harrie Kooyman alles in het werk gesteld om dat boek op de kop te tikken. Uiteindelijk is ze dat gelukt. Ik heb het natuurlijk meteen herlezen en vond het als herinnering prachtig maar merkte dat het onterecht zo onbekend is, omdat het aanmerkelijk beter geschreven is dan veel hedendaagse kinderboeken.

 

Max Velthuijs

“Karakterologisch heeft Kikker voor mij een duidelijke rol. In mijn dierenwereld staat hij voor de onschuld, het onschuldige kind. Onbevangen, naïef en argeloos staat hij in het leven, zonder de doortraptheid van volwassenen. Kikker is nog schoon. Nou, daar kun je allerlei dingen op afsturen. zoals verliefdheid, angst, vreemdelingenhaat. Kikker komt voor het eerst in aanraking met het echte leven, zal ik maar zeggen. Dat maakt hem herkenbaar voor lezers en lezeressen uit alle windstreken. Maar ook voor mij. Ik zit in Kikker, Kikker zit in mij….. Ik teken de bewoners van een wereld die ikzelf heb gecreëerd. Ik bepaal zelfs hun lot. Inderdaad, voor mijn eigen dierenrijk ben ik een godje, Ik mag graag in die wereld vertoeven. al die verschillende karakters… Het zijn mijn kinderen. Ze zitten allemaal in mijn hoofd, allemaal stemmetjes, ze vragen als het ware om avonturen en belevenissen. Zo word ik voortdurend naar de tekentafel geroepen, haha.” (Pieter Webeling/Over Max Velthujs. De Volkskrant, 12 december 1998.)