Bert Kouwenberg was, zoals de meeste interessante mensen (want Bert was een buitengewoon interessante man), van alles tegelijk: leraar, ontwikkelaar van lees- en taalmethodes, kinderboekenschrijver, idealist, dichter en vooral betrouwbare vriend. Het woord “vooral” is hier eigenlijk niet op zijn plaats, want dan lijkt het alsof die andere kwaliteiten minder op de voorgrond traden, Toch was die eigenschap voor mij het belangrijkste aan Bert, want ik ken ook mensen die zeer gekwalificeerd zijn, maar die ik eigenlijkniet zo kan waarderen, omdat ze als vriend geen absoluut vertrouwen waard zijn gebleken. Bert daarentegen was in al zijn bescheidenheid, hij was soms bescheiden op het verlegener af, echt iemand die er was en stond. Hij zette zichzelf niet op de voorgrond maar als vriend vond je dat hij door zijn eintegere houding eigenlijk op de voorgrond hoorde en vaak ook stond. (Gelukkig mankeerde er niets aan zijn zelfbewustzijn. Als hij ergens goed in was, wist hij dat hij die kwaliteit bezat.) Valse bescheidenheid was hem eigenlijkvreemd.
JvdW:: In mijn Gymnasiumjaren heb ik natuurlijk Homerus gelezen; wij begonnen in de lessen Grieks met fragmenten uit de Odyssee en later ook uit de Ilias; beide boeken zijn meesterwerken van Homerus. Tegelijkertijd lazen we in de lessen Latijn van Vergilius de Aeneïde, een schrijver die mijn voorkeur had, omdat ik vond dat ik die dichterlijker kon vertalen. In mijn herinnering was bij Homerus de Odyssee veel mooier en belangwekkender dan de Ilias, die vooral over het gevecht rond Troje en de val van die stad ging. Het was allemaal prachtig maar wel erg hoogdravend, Wat ik echter hier bij Imme Dros lees, overtreft al mijn literaire verwachtingen. Wat maakt zij van dit bijzondere verhaal een uitzonderlijke, eigentijdse leeservaring. En dat bedoeld voor kinderen! Ik moet er wel bij vermelden dat Imme Dros het epos van Vergilius, de Eneide dus, als uitgangspunt neemt. Wat kan zij magistraal vertellen. Dat zij de jonge lierdichter Arion, hij is pas 12 als het verhaal begint, als verteller neemt, invoegt eigenlijk, vind ik al een vondst. Daardoor kan het verhaal persoonlijk en levendig worden. Er zijn geen hoogdravende bewoordingen nodig. Neem de directe, beeldende woorden die ze de moeder van Arion in de mond legt, als die wil zeggen dat al dat geloof in goden en helden maar bijgeloof is. “Denken doet geen kwaad, wat je denkt krijg je toe. Maar gelijke koeien gelijke staarten, ik mag ook denken wat ik wil, en als ik niet geloof dat die stijve hark van Aeneas de zoon van een liefdesgodin is, dan maakt niemand mij wijs, jij ook niet, dat het wel zo is. goden zijn verzinsels, bedenksels, lucht. Fffft.” (Bladzijde 30.) Ik moet bekennen dat ik het boek zowat in een adem uitgelezen heb, ondanks het feit dat ik het verhaal nog heel present had van mijn studietijd. Het is dus klaarblijkelijk minder belangrijker dat een verhaal nieuw is, als het maar als nieuw verteld wordt en spannend gemaakt wordt. En spanning is er bij het verhaal van Imme Dros in overvloed. Ik heb ervan genoten.
“Diverse wetenschappelijke instellingen en universiteitsbibliotheken hebben in hun collectie kinderboeken opgenomen, Omdat de uitgaven voor kinderen meestal slechts een beperkt onderdeel van de totale collectie vormen en ze ook niet altijd als kinderboekencollectie bewaard worden en gerubriceerd zijn, worden ze hier niet apart genoemd. Enigszins bezijden de context van dit artikel staat de bibliotheek van de Koninklijke Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels (Singel 425, 1012 WP Amsterdam, tel. 020-525056). Gezien het vele materiaal uit uitgeversarchieven dat hier aanwezig is (hoewel slechts ten dele ontsloten), kan deze instelling een waardevolle bron zijn voor een ieder die op zoek is naar achtergrondinformatie over kinderboeken.” (Janneke van der Veer/Oude kinderboeken in de wetenschappelijke bibliotheek. Boekenpost, jrg. 6, nr. 38, nov./dec. 1998, blz. 21.)
Kenmerkend is “het diepgewortelde wantrouwen van indianen tegenover het geschreven woord. Dit verhaal bijvoorbeeld mag niet langer zijn dan het nu is omdat het anders niet past op een pagina. Veel dingen die ik zou willen schrijven moet ik daarom weglaten, ook al denk ik dat ze interessant genoeg zijn om te vermelden. Ja kijk, zeiden de indianen vroeger, dan kun je het verhaal veel beter vertellen, met alle nuances en details die je kwijt wilt. En als het een goed verhaal is, vertellen wij hè weer aan onze kinderen, en die weer aan hun kinderen. Maar als je het opschrijft, dan vermink je als het ware de toekomst. Want wie dit later leest, zal nooit precies weten wat je bedoelde en wat je voelde.”
(Johan van de Beek/Een mooi einde aan de indianenverhalen. Dagblad de Limburger, 23 februari 1999.)
Anekdotes zijn hier fragmenten uit kInderboeken, naslagwerken of andere boeken, die rechtstreeks verwijzen naar bestaande kinderboeken. Ook kunnen het bijzondere invalshoeken zijn, die een ander of een bijzonder licht werpen op kinderbopeken. Het zijn in ieder geval Wetenswaardigheden voor de in kinderboeken geinteresseerde lezer. Een duidelijk voorbeeld hiervan is wat Bibi Dumon Tak vertelt over het ontstaan van de naam van de speelgoedbeer van Christopher Robin, de zoon van de schrijver A.A. Milne. Milne beschrijft de verknochtheid van zijn zoon met zijn speelgoedbeer in de verhalen over “Winnie de Poeh”. Onder het hoofdstuk “klassiekers” kan men ook uitspraken of besprekingen vinden, die evengoed in dit hoofdstuk gepast zouden hebben. Tot de anekdotes reken ik ook mijn mening over de kwaliteit van auteurs of tekenaars en natuurlijk eveneens de dingen die ik meegemaakt heb en die om een of andere reden met kinderboeken te maken hebben.
“Een grotere tegenstelling dan die tussen avonturenverhalen en het verantwoorde kinderboek is nauwelijks denkbaar. Wat is er heerlijker, als je elke dag naar school moet, dan een held te zijn die zich van niemand iets hoeft aan te trekken, te gaan en te staan waar je wilt, alle gevaren trotserend? Maar terwijl avonturenboeken in ieder onderzoek naar de leesvoorkeur van kinderen hoog genoteerd staan, zijn er altijd wel volwassenen geweest die uitlegden dat dit nu niet de meest geschikte lectuur voor kinderen was: in het beste geval alleen behoeftenbevrediging, maar vaak ook een bron van allerlei verkeerde voorstellingen (zeggen ze) en zeker geen middel om kinderen op te voeden tot steunpilaren van de maatschappij. Goede kinderboeken behoren volgens deze volwassenen voedsel te bieden ‘voor hoofd en hart’, of iets moderner uitgedrukt: kinderen te informeren over de wereld en inzicht te geven in de zin van het bestaan. Helaas levert dat vaak weer boeken op die je niet bepaald om het spannende verhaal leest: dat wordt beschouwd als een ontsnapping uit de werkelijkheid in plaats van een voorbereiding op het leven….. Gelukkig zijn er ook schrijvers die beseffen dat je kinderen niet met lessen vangt maar met avonturen, en dat daarin heel wat inzicht over de zin van het bestaan verborgen kan zijn. Tot hen behoort Astrid Lindgren, en Ronja de roversdochter behoort tot het beste dat zij geschreven heeft.”
(Anne de Vries/De roversdochters. NRC, 2 juli 1982.)
“Wij kiezen niet voor een aanpak waarin kinderen aan de hand van vragen leren gedichten te analyseren op grond van stijlfiguren, klankpatronen, metrische elementen, vers oren enzovoorts; al willen we niet bestrijden dat hier interessante aanknopingspunten aan vastItten; in een vervolgstudies zijn elementen van deE aanpak zeker goed bruikbaar. Wij geven echter d voorkeur aan een aanpak die een handreiking biedt aan de leraar, die gericht is op samen poëzie leren beleven, kinderen en leraar, met hoofd en hart, dus met verstand en gevoel. DeE aanpak is ingegeven door de gedachte dat poëzielezers de beste vruchten afwerpen, als leraar en leerling beiden op hetzelfde poëtische spoor gezet worden. door regelmatig en systematisch gedichten te lezen en te beleven wordt naar onze overtuiging het poëtisch bewustzijn van kinderen geactiveerd. Deze didactische aanpak van poëzie vertoont parallellen met de muzikale en beeldende vorming, Bij de laatste gaat het m334 om de eigen expressie, bij de eerst vooral om het ontwikkelen van het muzikale gevoel. Anders gezegd, kinderen leren doorgaans niet zelf componeren, maar wel zelf tekenen. Poëzie leent zich voor schrijven en lezen, combineert dus de mogelijkheden, of liever verworvenheden, van muzikale en beeldende vorming, verenigt in zich recreatieve en creatieve elementen.nKinderen leren zelf gedichten maken maar leren bovenal bestaande gedichten doorzien en doorvoelen.” (Jos van de Wouw&Gene Coehorst/Om ’t gedicht. ‘N Wegwijzer poëzielezers in de basisschool. Uitgeverij Zwijsen, 1988, blz. 8-9.)
Op 1 juni jongstleden overleed Nederweertenaar Jos van de Wouw (1938-2023) ten gevolge van een noodlottig ongeval. Jos studeerde Nederlands in Nijmegen en startte in augustus 1965 voor zijn doctorale scriptie een onderzoek naar dialectgeografie van het Weertlands. Hij gaf jaren les aan toekomstige leerkrachten, schreef lesmethoden en enkele (liedjes)boekjes in het Limburgs.
Jos van de Wouw
Jos bezat een collectie van ongeveer 35.000 kinderboeken en naslagwerken, waarvan een belangrijk deel uniek en waardevol is. Graag wilde hij daar anderen gebruik van laten maken, vandaar dat het zijn droom was om een kinderboekenmuseum te starten in Nederweert of directe omgeving. Dit als mooie aanvulling op het culturele aanbod in de regio. De boeken zijn door Jos ondergebracht in de ‘Stichting tot behoud van de boeken van Jos van de Wouw’, kortheidshalve ‘WowKinderboeken’ genoemd.
In februari 2010 maakte Jet van Horik-Cuijpers kennis met Jos van de Wouw. Destijds moest ze als student van de lerarenopleiding Nederlands een artikel schrijven. Ze wilde iets schrijven over de voor- en/of nadelen van dialect praten en ‘oos mam’ zei, dat ze dan bij Jos van de Wouw moest zijn. Het werd een gezellige, interessante en leerzame middag.
Na het overlijden van Jos dacht ze met bewondering en respect terug aan deze aimabele, wijze man en zocht ze het artikel op dat ze destijds had geschreven. Ter nagedachtenis aan Jos van de Wouw wil ze het graag opnieuw publiceren, zodat hij en zijn droom niet vergeten worden. “Ik hoop van harte dat het kinderboekenmuseum er alsnog gaat komen“, aldus Jet.
Door: Mariëtte (Jet) van Horik-Cuijpers (geschreven in februari 2010)
‘Spreek maar Nederlands, dan verstaan ze je later tenminste overal’, kreeg menig Limburgs kind vroeger te horen. Tweetaligheid gold vroeger dus als een noodzakelijk kwaad, maar gelukkig zijn de geleerden het er nu over eens dat een meertalige opvoeding leidt tot slimme kinderen. Een meertalige opvoeding maakt je grammaticaal sterker en je krijgt meer inzicht in taal.
Fabeltjes
Dit is ook de mening van dialectdeskundige Jos van de Wouw (1938-2023). Jos studeerde Nederlands in Nijmegen en startte in augustus 1965 voor zijn doctorale scriptie een onderzoek naar dialectgeografie van het Weertlands. Hij gaf jaren les aan toekomstige leerkrachten, schreef lesmethoden en enkele (liedjes)boekjes in het Limburgs.
‘Ik geef de gebeurtenissen van een dorp weer en dat zijn ook de gebeurtenissen van de wereld. In een dorp gebeuren zelfs meer dingen dan in de wereld.’
Hij vertelt de volgende uitspraak van de Britse schrijfster van detectiveromans, Agatha Christie: ‘Ik geef de gebeurtenissen van een dorp weer en dat zijn ook de gebeurtenissen van de wereld. In een dorp gebeuren zelfs meer dingen dan in de wereld.’ Dit geldt ook voor het dialect. Alles wat je in het Nederlands kunt zeggen, kun je ook in het dialect zeggen, terwijl dat andersom niet zo is. In het dialect kun je meer nuances aangeven.
De fabeltjes van de geringe woordenschat der dialecten moeten verspreid zijn door niet-dialectologen. In zijn scriptie schrijft Van de Wouw: ‘het dialekt leeft, evolueert, past zich aan, ontleent aan omringende dialekten, vooral aan het dialekt dat eventueel door economische afhankelijkheid superieur geacht of gevoeld wordt, om tegelijkertijd te ontlenen aan het Algemeen Nederlands, om zelfs geleidelijk te groeien naar, en naderhand misschien te versmelten met, dit A.B.N. (Algemeen Beschaafd Nederlands, tegenwoordig Standaardnederlands). Wie zal het zeggen? Huisman die, de ontwikkeling eeuwen vooruit, voorspelt dat we naar één wereldtaal groeien, met mogelijke plaatselijke differentiaties? (J.A. Huisman: Het Nederlands tussen dialect en wereldtaal). Of Veldeke(1), dat heembewust de logische en niet-ongelukkige vooruitgang probeert stop te zetten, zo mogelijk de tijd probeert terug te draaien? Ondanks deze beide is er duidelijk een groei, in ieder geval in het Weertlands, naar het A.B.N., waarbij we een algemene wereldtaal en een algemeen Limburgs voorlopig als utopistisch moeten beschouwen en hopen dat het tot geen van beide in extenso komt.’
‘Dao hing un sturtbank vurre moor, ein houtere raam met twie of drei latte, vur ut waslet en potte en penkes.’
104 joar Jonck(ers) Op advies van Jos ga ik op bezoek bij de oudste inwoner van Nederweert, de dan 104-jarige Thieu Jonckers (1905-2011). Het wordt een bijzonder aardig gesprek met schitterende uitspraken in het ‘Ni-jwieërts’(2), die ik u niet wil onthouden.
‘Dao hing un sturtbank vurre moor, ein houtere raam met twie of drei latte, vur ut waslet en potte en penkes.’(3)
Kent u het gezegde ‘Zo rot als een mispel?’ Dit betekent ‘erg rot’. Een mispel is een bruine vrucht van een appelachtige heester. De vorst moet er eerst overheen gaan en vervolgens moet de vrucht rotten, voordat je hem kunt eten. Van Thieu Jonckers krijg ik deze omschrijving: ‘Zoë rot as unne mispel, det zagte ze vreuger as ze verkaodj woore en zoë kofdje.’(4)
Vindt u een ‘lievesmang’ ook niet een veel mooier woord dan een wasmand? ‘Lieves’ was ondergoed (dat draag je op je lijf), vandaar de ‘lievesmang’. De was was in die tijd natuurlijk een verhaal op zich. ‘Dê gong in de mechiensketel um te koken op een duvelke, det weer gestookt woord met mutserte, en donao woord dê oppu groos oppu bleik gelagdj.’(5) Wat wassen betreft is er gelukkig veel veranderd, maar dat deze prachtige, bloemrijke taal grotendeels verdwenen is, is toch wel een verarming.
Thieu Jonckers stond als 15-jarige jongen op de markt in Helmond, hij verkocht daar fruit. ‘En as ich dan peêre bi-j mich haaj, echte Jutte-pêre, det woore van die lekker pêre, klein broen-gries pêrkes met un zwaor schel, mer wi-j honing zoë zeut. As ich dan reep ‘Jutte’ dan kwaome die wiefkes met zoeën kurfkes umme erm op mich aaf gevlooge.’(6). Ik dacht dat ik zelf Limburgs sprak, maar nu blijkt in de 56 jaar dat ik later ben geboren dan de heer Jonckers, de dialecte woordenschat enorm teruggelopen.
Thuiskomen Toch zijn de Limburgse dialecten nog uiterst vitaal. Beduidend vitaler dan de dialecten in Noord-Brabant en Zeeland. Bijna de helft van de Limburgers spreekt dialect op school en op het werk, tegen nog geen 20 procent van de Zeeuwen en maar 8,8 procent van de Brabanders. Ook het personeel in de supermarkt wordt door ruim 80 procent van de Limburgers in het dialect aangesproken, terwijl van de Zeeuwen 34 procent en van de Brabanders slechts 20 procent dan de thuistaal hanteert. Toen ik na zeven jaar wonen in Brabant voor het eerst weer boodschappen deed in Nederweert, voelde dat letterlijk als thuiskomen, zo vertrouwd dat ‘Ni-jwieërts’.
Nadelen Zijn er dan helemaal geen nadelen aan het Limburgs spreken? Ik vroeg het Jos van de Wouw. ‘Nee, Limburgs spreken kent geen nadelen’ is zijn stellige antwoord. Natuurlijk kennen we allemaal de situatie waarin Limburgers dialect spreken in een groep waarin ook niet-Limburgers aanwezig zijn. Dit is onbeleefd en vraagt om aanpassing van de Limburgers. Vaak is het geen onwil, maar hebben Limburgers moeite met Nederlands spreken tegen bekenden en familie. Dit kleine ‘probleem’ weegt echter niet op tegen de enorme verrijking, die het Limburgs ons biedt.
(1) De Vereniging Veldeke Limburg werd in 1926 opgericht te Maastricht. Het doel was en is de instandhouding en bevordering van de Limburgse dialecten. Het woord VELDEKE, een verwijzing naar de eerste Maaslandse dichter wiens werk is overgeleverd, werd gezien als een letterwoord: Voor Elk Limburgs Dialect Een Krachtige Eenheid. Die eenheid was/is Veldeke. (2) Nederweerts (3) Daar hing een rek aan de muur, een houten raam met twee of drie latten, voor een vaatdoek, potten en pannen. (4) Zo rot als een mispel, dat zeiden ze vroeger als ze verkouden waren en zo hoestten. (5) Die ging in de machineketel om te koken op een kacheltje, dat weer gestookt werd met takkenbossen, en daarna werd die op het gras op de bleek gelegd. (6) En als ik dan peren bij me had, echte Jutte-peren, dat waren van die lekkere peren, kleine bruin-grijze peertjes met een zware schil, maar als honing zo zoet. Als ik dan riep ‘Jutte’, dan kwamen die vrouwtjes met zo’n korfje om de arm op me afgevlogen.
Bert Kouwenberg was, zoals de meeste interessante mensen, van alles tegelijk: leraar, de ontwikkelaar van lees- en -taalmethodes, kinderboekenschrijver, idealist, dichter en vooral betrouwbare vriend. Het woord “vooral” is daar eigenlijk niet op zijn plaats want dan is het net alsof hij in die andere kwaliteiten minder op de voorgrond trad. Toch was dat voor mij het belangrijkste. Want ik ken ook mensen die een heleboel kwaliteiten hebben, maar die ik eigenlijk niet zo zie staan, omdat ze als vriend geen absoluut vertrouwen waard bleken. Bert daarentegen was in al zijn bescheidenheid, hij was soms bescheiden op het verlegener af, echt iemand die er was en stond. Hij zette zichzelf wel niet op de voorgrond maar als vriend vond je dat hij door zijn integere houding eigenlijk op de voorgrond hoorde en vaak ook stond.
Joke van Leeuwen wordt als schrijfster door mij hoog geschat. De belofte die zij met elke nieuw boek, wordt hier niet volledig ingelost. Het boek is sociaal zeer correct, is vaardig geschreven, maar biedt me eigenlijk veel van wat ik de laatste decennia al vaker gelezen heb. Sociaal onrecht in een gezin in Noord-Afrika. Ik heb zeer te doen met de zware omstandigheden waarin kinderen er groot moeten groeien, sociaal, moreel en kwa leefomstandigheden. Hoe erg dat ook is, dat wist ik eigenlijk ook zonder dit boek te lezen. Natuurlijk schrijfster Joke van Leeuwen beeldend en verrassend, maar dat is niet genoeg voor een sterke leeservaring!
“Kuijers boeken belichamen de idealen van Astrid Lindgren, vindt Larry Lampert: ‘Eind jaren zeventig las ik ‘Krassen in het Tafelblad’. Vrouwen worden zo krachtig neergezet en Madelief is zo’n sterk personage dat ze de rol vervult die bij ons was weggelegd voor Pippi.’ Kuijer verdedigde het belang van kunst met argumenten die van Lindgren konden zijn. ‘Je leert hoe je je een beeld kunt vorman van de wereld en welke plaats je daarin zou kunnen innemen om van betekenis te worden voor anderen,’ zei hij in zijn lezing, die een vooraanstaande krant gisteren over vier pagina’s afdrukte.” (Thomas de Veen/Overal kijkt Kuijer je aan. De vader van Madelief wordt een week geëerd in Stockholm. NRC, 29 mei 2012).
4. “Guus Kuijer: Er is me wel eens gevraagd, onder andere door mijn uitgever, of ik de vader van Madelief niet eens op kan voeren, maar tot nu toe heb ik dat altijd geweigerd. Ik denk dat het voor mij niet helemaal te verdragen is om met de vader van Madelief op de proppen te komen, ik voel er een weerzin tegen. Dat komt denk ik omdat ik zelf graag die vader wil zijn. Ikke wil er gewoon niemand anders bij hebben.
Waarschijnlijk kan ik het ook niet. Dat is uiteindelijk ook de reden geloof ik, waarom ik in ‘Krassen in het tafelblad’ niet nader ben ingegaan op het verleden van de moeder van Madelief: hoe haar relatie met Madeliefs vader was en waarom ze ongehuwd is gebleven. Het had in dit boek best gekund, maar ik heb er, overigens zeker niet bewust, geen aandacht aan besteed. sommige dingen moeten een beetje raadselachtig blijven, vind ik. Wat is uiteindelijk de reden dat oma zich aangepast gaat gedragen als een machientje? Ik weet het niet. Je kunt er als lezer een aantal slagen naar slaan. Hoe twee aardige mensen zo met elkaar in de versukkeling kunnen raken dat is überhaupt een raadsel. Je ziet dat toch regelmatig: mensen die elkaars leven zo moeilijk maken en dat zit ‘m dan niet in het feit dat de ene een goeierd en de ander een rotzak is. Zo simpel ligt dat niet. Dat raadsel heb ik willen laten staan, zonder een poging te doen uit te gaan leggen. Dat was toch mislukt denk ik.” (Peter van den Hoven in gesprek met Guus Kuijer. Kijk, volwassenen, hoe aardig ook, zijn natuurlijk wel tuig van de richel. Bzztoh, 1980.)
5. “De Nederlanders zijn, zo lijkt me, van opvatting dat de kinderjaren weliswaar een periode zijn die in sommige opzichten verschilt van de volwassenheid, maar dat betekent niet dat volwassenen geheimen moeten hebben voor kinderen. Integendeel. Kinderen zijn zeer wel in staat iets te begrijpen mits het maar wordt gezegd in een taal en op een manier die zij kunnen bevatten. Dat houdt natuurlijk in dat het in de vorm van een verhaal moet gebeuren. Op die manier worden in moderne Nederlandse kinderboeken onderwerpen behandeld waaraan Britse en Amerikaanse kinderboeken niet durven beginnen of waar ze omzichtig mee omgaan. Kijk bijvoorbeeld maar eens op welke manier in Nederlandse boeken seks, die enorme maatschappelijke obsessie van de Engelsen, aan de orde komt… De benadering is recht toe recht aan, onverbloemd aanvaardend dat deze dingen tot het dagelijkse leven behoren.” (Aidan Chambers/Nederlands jeugdboek brengt binnen buiten. Trouw, 7 oktober 1993.)
“Het aanbevolen klimaat voor papier in bibliotheken, archieven en musea is een min of meer constante temperatuur van rond de achttien graden Celsius en een relatieve luchtvochtigheid tussen de 50 en 55 procent. In huiselijke omstandigheden is dit ideale klimaat moeilijk te realiseren…… Maak geen boekenkast of boekenplank bij een warmtebron en laat ook geen direct zonlicht schijnen op een boekenkast, prenten, tekeningen of kaarten. Het is ook niet aan te raden om spotjes met kunstlicht te laten schijnen op aan de muur hangend ingelijst werk op papier….. Documenten mogen nooit in plastic hoezen, waar weekmakers in zitten, bewaard worden…… Berg documenten uitsluitend op in de speciaal daar oor vervaardigde materialen. Verwijder altijd paperclips een nietjes… Let er bij het inlijsten op, dat er zuurvrij opzetkarton en passe-partout karton worden gebruikt.” (Deze tekst stamt uit een krant; helaas zijn auteur, naam van de krant en datum onbekend. JvdW)
“Achter de collectie, zo leren wij, schuilt een leven lang ronddolen in kringloopwinkels “en een uitvoerig doordacht ordeningsprincipe. Manguel somt voor de lezer de vele manieren op waarop men zou kunnen ordenen: alfabetisch, op genre, op land of continent, per serie, op kleur, op datum van aankoop, op datum van publicatie, op formaat, naar aanleiding van iconografische dwarsverbanden, op literaire periode, op taal of volgens onze eigen leesprioriteit. Aansluitend geeft hij de onvolkomenheid van elke indeling aan….. en waar staat een bibliotheek dan voor? Manguel geeft voorbeelden van nationale bibliotheken als het portret van de ziel van een land. Hij beschrijft de symbolische waarde van beroemde bibliotheken in verleden en heden. De auteur laat ons zien hoezeer een bibliotheek een opslagplaats van het (persoonlijk, nationaal of cultureel) geheugen is. (Rinske Maria Koop/De bibliotheek bij nacht. De liefde voor boeken en de kunst van het verzamelen. Boekenpost, jrg. 24, nr. 143, mei/jui 2016.)
JvdW: De kern van mijn bibliotheek, mijn kinderboekenverzameling dus, is dus eigenlijk mijn geheugen in zover ze een weerslag is van de ontwikkeling die ik als leraar Nederlands aan de kweekschool doorgemaakt heb. De boeken die ik voor 1980 aangeschaft heb, tonen de gebruikerssporen van het werken met studenten. Die boeken gebruikte ik in de lessen literatuur: kinderboeken, poëzie en strips. Soms wilden leerlingen, zo heetten de studenten toen nog, ze lenen, omdat ze in de stads- of dorpsbibliotheken niet of moeilijk te krijgen waren. en dat zie je aan de boeken af: sommige zijn beschadigd, vertonen vlekken, zitten los in de band. De idiote gedachte om een heuse verzameling te beginnen, kwam eigenlijk pas toen ik in Middelburg op een veiling een doos met 500 kinderboeken kocht. Het betrof allemaal boeken uit de periode voor 1943.